31.8.12

De zee brandt

Ik zwem, in de zee. Bij de monding van een rivier, waar het zoete en het zoute water zich mengen. Afgedreven naar vreemd land. Armen gespreid en zo drijf ik langs. Wind en water plegen geweld. De maan trekt naar open water, geulen onder mij zuigen aan mijn voeten. Windstoten trekken me uit het water.
Ik tuur afwachtend naar de horizon die scheef en onregelmatig lijkt te zijn. Alles kalmeert. Ik dobber en zweef, alles is heel stil. De lucht is wit, mijn ogen staan op oneindig en ik peddel wat door de lucht. Water omsluit mijn enkels, gevoelloos als ze zijn nu. Ik voel niet of het lucht of water is onder mijn rug, ik lig compleet stil.
Ver weg woedt een storm, mijn storm? Ik weet niet of hij terugkomt, is hij voorbij, voorgoed. De witte lucht blijft dik boven mij hangen. Mijn handen verdwijnen erin als ik ze voor me uitsteek.  Geen zucht wind. Ik verdrink.
Een vallende wind slaat de lucht terug in me, ik klap dubbel, zo hard. De lucht is zo heet, het schroeit de golven. Ze staan in brand, ze staan te branden. De zee brandt en ik kan niets doen.