19.8.13

Droom

Ik deed per ongeluk de verkeerde hotelkamerdeur open en zag een man met zijn blote rug naar me toe staan aan de andere kant van de kamer. Ik schrok en deed razendsnel de deur weer dicht, haastte me naar de volgende deur. Eenmaal binnen hoorde ik de man me roepen; "wacht even, waar ben je, wie ben je?". Ik probeerde niet te reageren maar wat spullen te verschuiven zodat hij zou horen dat ik al binnen was. Misschien wilde hij wel weten of alles wel goed was.. Toen hij nog een keer riep antwoordde ik dat dat het geval was en dat ik al binnen was. "Maar in welke kamer ben je dan? Nummer 15 of 17?". Zelf had hij kamer 16. Ik wilde geen antwoord geven omdat ik de man onaangenaam begon te vinden. Maar hij drong aan en ik verklapte mijn kamernummer.

Ik hoorde gerommel bij de deur en ging kijken. Er zat plotseling een enorme ruit in de deur en ik zag dat de man door het sleutelgat gluurde. Ik begon te schreeuwen dat hij weg moest gaan, op moest rotten of donderen. De man lachte alleen maar en zei dat dat niet ging gebeuren. Het was alsof hij met een kleverige lijm al aan me vast was geplakt. Ik maakte me zo groot mogelijk en keek zo boos als ik kon en schreeuwde nog meer naar hem. Hij verdween even om de hoek maar kwam toen weer terug.
Vanaf dat moment werd de man enorm, hij zwol op en kreeg een enorme buik, dikke benen en armen. Hij kwam veel te dichtbij en ik werd bang, ik dacht dat hij me wilde aanranden.

Ik vluchtte naar huis waar papa in de kamer zat en ik vertelde het verhaal, maar pas na een tijdje toen ik over mijn schaamte heen was. Omdat ik zelf mijn kamernummer had verklapt voelde ik me schuldig. Maar de man kon me ook daar weer vinden. Hij was enorm.
Mijn vader werd ongelooflijk kwaad op hem en dreigde fysiek geweld te gebruiken als de man niet weg zou gaan. De man zei dat hij niet weg zou gaan wat we ook zouden proberen, en daarop begon mijn vader op hem in te slaan. De man kreeg wel een bloedneus en losse tanden maar bleef bij bewustzijn en leek alleen nog maar groter te worden.

Hij zat als een enorme klodder slijm aan me vastgeplakt, gehavend door al het geweld dat ik op hem uitprobeerde als hij niet luisterde naar mijn bevelen om weg te gaan. Maar hij ging nooit weg. Wegrennen kon niet, verstoppen werkte niet. En hij was constant te dichtbij, op te intieme plekken.
Ik dreigde hem steeds ergere dingen aan te doen en brak een paar keer bijna zijn nek, tot het al kraakte. Hij bleef maar grijnzen en zwol verder op.

Ik dacht dat ik gek werd, ik wist dat hij zijn hele leven aan me vast zou plakken en het ondraaglijk zou worden nog te bestaan. Uit wanhoop begon ik heel hard "nee" te schreeuwen.
Nee, nee, nee, ik wil dit niet, ik wil dit niet, nee, nee, nee.
De man begon te krimpen. En te lekken. Al gauw was hij zo klein dat ik hem met mijn handen kon uitwringen en opvouwen. Hij paste nu in de palm van mijn hand en kromp nog steeds. Toen hij stopte met kleiner worden en werkelijk niets meer kon omdat hij een uitgedroogd hoopje "iets" was geworden stopte ik hem in een klein doosje en zette dat bovenop de kast. Ik legde er nog iets zwaars bovenop, een gepolijste edelsteen in de vorm van een soort vis, zodat hij het deksel er niet zomaar vanaf kon tillen mocht hij weer sterker worden. Ik kon hem ook nog weer nat maken, en ik stelde me voor dat hij dan helemaal uit elkaar zou vallen als een propje papier dat ook eerst nat was geweest en dan weer als een frommeltje opgedroogd. Maar dat kon ik altijd nog doen.