26.9.14

Traktatus

Mijn voeten trillen en tikken
tegen het ritme in of op de maat
Door het gat in mijn buik heen
trilt de lucht mee

De grijze massa en flikkerende lichten
behelst door een meetrillende schedel
blijft verder onaangetast
Roerloos

5.5.14

Traktatus

5. Beelden van licht.
Van lichtvallen.

5.01 Licht dat in stukken valt, op stukken valt.

5.02 Licht dat uit een bepaalde hoek valt, op vreemde hoeken valt.

5.021 Het stuit op de oneffenheid van de stukken.

5.022 Licht belicht de stukken, stelt ze in het licht.

5.1 Licht gedraagt zich.

5.11 Net als mensen in gezelschap anders dan alleen.

5.2 Stukken liggen.

5.21 In het licht of in de duisternis.

5.22 Soms los (laten zich omrollen), soms versteend.

29.4.14

Traktatus

3. Zij is niet alleen maar logisch.

4. Wij maken ons beelden van de stukken.

4.1 Beelden in ons hoofd.

4.11 Dit is alles wat wij weten.

4.12 Alleen van datgene in ons hoofd zijn wij zeker.

4.121 Zeker voor zover we zeker kunnen zijn. De dingen (stukken, wereld, beelden) veranderen en dan zijn we niet meer zo zeker. Zelfs als we gelijk hebben kunnen we opeens heel onzeker worden (of andersom).

4.13 Dan is dat in ons hoofd echter dan de rest.

4.131 De stukken in ons hoofd, die eerst beelden waren van stukken, worden meer werkelijk dan de wereld.

25.4.14

Traktatus

2. De wereld valt uiteen.

2.01 In halve stukken.

2.02 Stukken kunnen waarheden zijn.

2.03 Stukken zijn incompleet, al kunnen ze voorkomen als een geheel.

2.1 Alles bestaat uit stukken.

2.11 Alles lijkt bij elkaar te horen.

2.12 Of dat zo is lijkt aannemelijk, maar ook onmogelijk.

Traktatus

1. Ik ben, dat wat het geval is...

1.1 Dat wat het geval is, kan veranderlijk zijn.

1.11 Dat wat het geval is kan men ook wel de stand van zaken noemen. Hierin weerklinkt die veranderlijkheid beter.

1.12 Dat de stand v. zaken veranderlijk is, is een aanname. Het tegengestelde kan indien dat wenselijk blijkt te zijn later nog besproken worden.

1.13 Hoe vaak de stand v. zaken verandert is onbekend.

Ik loop over

Ik loop over
ik loop vol
vol water
uit een inwendige
      bron

Ik loop over
ik loop onder
onder water

15.4.14

Sophie Teunissen

Me verwonderen over mezelf, blijven verrassen, buiten mezelf treden, groeien en ontdekken. Doet me denken aan de economie. Vooruitgang is groei, meer meer meer.
Zo is het niet op de kunstacademie, hoop ik. Groei is in ieder geval geen stijgende lijn, maar een constante beweging die alle kanten op kan gaan, zolang hij maar niet stilstaat.
Ik besefte me ineens, tijdens het lezen van Nietzsche’s ‘Poging tot zelfkritiek’hoe ernstig ik (de) filosofie nodig heb, om te leven. Meer om mijn leven betekenis te geven. Om bij de fenomenen te zijn.
Dat ik misschien filosofie moet zien als een meta-begrijpen, de beeldende kunst als verdieping op een aspect, een detail. Een detail dat het grotere geheel nooit laat zien, maar wel aanleiding kan zijn om dat meer te onderzoeken. En een detail dat schoonheid kan tonen, niet noodzakelijk maar optioneel. De verbinding tussen het geheel en de details probeer ik te vinden. Niet ratio-intuïtie, ook wel, maar meer begrijpen en voelen. Zodat taal niet meer aan de kant van de rede staat, maar (ook) aan de ‘andere kant’.
Ik kan enorme tegenstellingen bevatten, mezelf tegenspreken, zonder onecht te zijn. Ook dit is een gedachte die ik uit Nietzsche’s ‘Geboorte van de Tragedie’heb gefilterd. Maar niet alleen daaruit, ook uit de boeken van Dostojevksi, in het bijzonder het boek dat ik nu lees, getiteld ‘Aantekeningen uit het Ondergrondse’. Tegenstellingen houden de beweging in stand, en beweging is leven.
Tussen de regels doorlezen vind ik een prachtige uitspraak, ik bewonder de mensen die dat kunnen.
Iemand zei ooit tegen me: ‘Those who don’t know how to live, want to live most of all’.
Ik zeg altijd: ‘Also this will pass’.

13.4.14

Eigen regels

Tussen de regels door lezen waar staat wat ik niet weet. Mijn eigen regels.
Tussen de kronkels door lezen waar gebeurt wat ik niet wil. Mijn eigen hersens.
Tussen de slagen door lezen waar gegrift staat wat ik kwijt ben. Mijn eigen hart.

Door de vingers laten glippen wat ik wist.
In de ooghoek zien wat voorbij is.

20.3.14

Wit

ik houd mijn hoofd vast in mijn handen
waar het allemaal in ligt - nu in mijn handen
een leegte gevuld met wit, kolkend stomend ijzig
verblinding o zo licht

zo licht dat het me meevoert
als helium vervlieg ik

de eigen onbelangrijkheid van onszelf
als we verdwalen in die melkachtige mist
die ons doet denken aan de overgave van niet-weten
en van niet-alles-zeggen halve waarheden


neem deze waarheid en halveer
dan heb je er twee
herhaal zo vaak als wenselijk is

11.3.14

Zelfportret als kunstenaar

EINDOPDRACHT VAKTHEORIE P7

Oskar Kokoschka (1886 – 1980) schilderde dit portret in 1913. Ik heb het zien hangen als onderdeel van de tentoonstelling “Mensen en beesten” in museum Boijmans van Beuningen. Dit is één van de portretten die is me is bijgebleven en waar ik een foto van heb genomen. Het bordje dat ernaast hing met daarop een beschrijving van het schilderij heb ik ook gefotografeerd, maar pas gelezen toen ik aan dit paper begon. Graag zou ik hiermee inleiden.

‘Zijn langgerekte hoofd, de groenige gelaatskleur en de gespannen houding van zijn hand geven een indruk van vervreemding. Voor Kokoschka betekent ieder zelfportret een inventarisatie. Hij zegt: “Ik stel me ermee tevreden dat ik portretten schilder omdat ik het kan en daarin mijn weg naar het menselijke zie, een spiegel die mij toont wanneer en waar en wie en wat ik ben.”’

Er wordt wel gezegd dat de beeldende kunst vanaf de Romantiek “autonoom” is geworden, het kunstwerk is een betekenis gaan dragen die in het werk zelf ligt, het dient geen religieus of politiek doel meer, maar is een op zichzelf staand iets geworden. De kunstenaar liet zijn eigen, subjectieve kijk op de wereld voor het eerst zien. Een enorme ontwikkeling die nog steeds belangrijk is binnen de kunst.
In de beschrijving van het portret van Kokoschka hierboven leid ik een nieuwe ontwikkeling af: Kokoschka meent dat hij, de kunstenaar, niet de betekenis in het schilderij legt, maar dat het portret een betekenis aan hemzelf als geportretteerde geeft. Hij noemt het portret letterlijk een spiegel waarin hij kan kijken en zo “het menselijke” kan zien. Kokoschka spreekt hier niet alleen over dit portret, maar over al zijn portretten. Die staan erom bekend dat de opdrachtgever (over het algemeen de geportretteerde persoon) meestal niet erg blij was met het eindresultaat. De mensen die Kokoschka schilderde stonden er vaak niet op hun mooist op, maar met verwrongen handen, gepijnigde blikken en met melancholische kleuren geschilderd. Het was Kokoscha dan ook niet te doen om de geportretteerden mooier te laten lijken dan werkelijk het geval was, of om ze zo natuurgetrouw mogelijk af te beelden. Hij was op zoek naar “het menselijke”, de ware aard, aura, onderbewustzijn. Dat wat echt iets kon vertellen over de persoon, niet slechts het uiterlijk vertoon.
Dit idee past goed bij de tijd waarin Kokoschka deze portretten schilderde, dezelfde tijd waarin Freud zijn droomanalyse schreef en naar buiten bracht.
Freud (1856 – 1939) is de ontdekker of bedenker van de psychoanalyse en het onderbewustzijn. Volgens Freud zitten er onbewuste driften in ieder mens, die (vaak) niet rationeel te begrijpen of te beheersen zijn. In die tijd was de gedachte dat de mens een rationeel wezen is erg populair, en dat de mens daarmee ook boven zijn emoties kon staan. Een sterk mens liet zich niet (mis)leiden door irrationele gedachten en gevoelens. Toen Freud met zijn psychoanalyse die gedachte enorm tegensprak kreeg hij dus veel kritiek, net als alle kunstenaars die met deze nieuwe filosofie werkten (zoals Kokoschka).

De psyche van de mens is enorm ingewikkeld, en wordt volgens Freud vooral gedreven door driften in het onderbewustzijn. De bekendste is waarschijnlijk de seksuele drift, wat natuurlijk al helemaal een taboe was in die tijd. Het onderbewuste is dus iets dat niet aan de oppervlakte zichtbaar is, maar kan door middel van psychoanalyse wel worden benaderd en in de meest gunstige gevallen zelfs begrepen worden. Alleen in onze dromen laat ons onderbewustzijn zich (soms) zien, hoewel niet meteen duidelijk. Dromen zijn dan weer te begrijpen door middel van droomanalyse. Niet alleen de dromen die wij ’s nachts hebben als we slapen, ook onze dagdromen, tics, versprekingen etc. kunnen tekenen van het onderbewuste vertonen. Hoe deze dingen zich in eerste instantie voordoen noemde Freud dream content, letterlijk dat wat de droom inhoudt. Het algemene beeld of idee dat je kan vormen naar aanleiding van allerlei verschillende dream content(s), door middel van analyse, ontleding en onderlinge verbanden maken, noemt hij dream works. Wat de droom dan werkelijk betekent, kan alleen worden aangetoond door middel van een nauwkeurige en intensieve analyse (en psychotherapie), dit noemt Freud dream-thoughts.
Het idee was natuurlijk dat er een zekere waarheid schuilde in het onderbewustzijn, daar ligt dan ook gelijk de waarde. Onze ware aard, wie we werkelijk zijn, is dus niet iets dat we makkelijk kunnen weten, we kunnen onszelf eigenlijk niet echt kennen. Dit was natuurlijk choquerend nieuws. Om onszelf te kunnen leren kennen moeten we graven, en we kunnen het niet alleen. Kokoschka gebruikte dus het portret om dieper door te dringen in het menselijke. Hij schilderde zowel zichzelf als anderen, maar toch hebben al die portretten iets gemeen. Als Kokoschka beweert dat zijn portretten een spiegel zijn die laten zien wat, waar of wie iemand op dat moment is, dan klinkt dat bijna alsof Kokoschka zelf een psychiater is die dat tot op zekere hoogte kan weten. Dat lijkt me echter onwaarschijnlijk. Ik denk eerder dat alle portretten die hij met deze intentie schilderde (vooral zijn vroegere portretten) een onderzoek waren naar hemzelf. Misschien dacht hij wel dat hij de mensen kon schilderen zoals ze werkelijk waren, maar uiteindelijk weet niemand hoe hij werkelijk is, laat staan een ander.


Kunst gebruiken om jezelf te leren kennen en/of te ontwikkelen is binnen mijn atelierstudie eigenlijk altijd aanwezig, zowel niet de rode draad die overal doorheen loopt. Met het woord “gebruiken” bedoel ik niet dat ik beeld/kunst/werk slechts zie als een middel waarmee ik iets hoop te bereiken waar ik vooral zelf wat aan heb. Ik zie het werk ook als doel op zich. Hoewel ik het te vroeg vind om mijn werk nu al “kunst” te noemen, heeft het werk dat je (iemand, iedereen) maakt altijd een zelfstandige betekenis. En net zoals Kokoschka zegt geeft mijn (of ieder anders) werk misschien wel meer betekenis aan mijzelf dan ik aan het werk.

Deze periode ben ik helemaal opnieuw begonnen in mijn atelier. Al het werk dat ik in het afgelopen schooljaar heb gemaakt is in een doos beland, om misschien ooit weer eens opengemaakt te worden, maar niet nu. Het verhaal en de beelden die nu in die doos zitten zijn erg persoonlijk, het was een zelfonderzoek dat op dit moment geen zin heeft. Ik wilde opnieuw beginnen en me niet laten leiden door vastgelegde ideeën en concepten, maar met beeld experimenteren, spelen en kijken wat het uit zichzelf gaat betekenen. Kan dat? Wat gebeurt er eigenlijk wanneer ik zogenaamd “gedachteloos” aan het tekenen, schrijven of fotograferen ben? Hoe werkt die overeenstemming die ik soms heb wanneer een tekening of foto voor mij interessant is, terwijl ik het zelf heb gemaakt? Ik wil meer onduidelijkheid in mijn werk, iets waardoor ik het voor mijn gevoel buiten mijn eigen bereik plaats, waardoor ik me ga afvragen of ik het wel gemaakt kan hebben. Is het dan mijn onderbewustzijn dat te werk gaat, dat een vermomde glimp van zich laat opvangen zoals in een droom?

Op dit moment hangen er allerlei verschillende dingen in mijn atelier. Beelden waarvan ik in eerste instantie dacht dat ze niets met elkaar te maken hadden. De ene keer heb ik zitten tekenen zonder echt te weten wat het moest worden. Daar zijn woorden aan toegevoegd. Niet altijd mijn eigen woorden, maar stukjes uit boeken die voor me op tafel lagen. Later dacht ik iets compleet anders te doen, met tekens en cijfers die “niets” betekenden en als het ware structuren vormen. Ook de foto’s die ik nam zagen er in eerste instantie uit alsof ze nergens voor bedoeld waren, ze zijn ontstaan uit het spelen met de flitser op de camera in een kamer. Op zoek naar het onduidelijke? Dat wilde ik graag, geen definiërende woorden, geen uitleg. Het mysterie wilde ik opzoeken, ik verwachtte avontuur. Tijdens het maken voelde ik me vaak ook weer zoals ik vroeger, voor de academie, helemaal op kon gaan in het spelen met mijn camera of potlood. Ontzettend gedreven en overtuigd van een missie maar nog onwetend over het eindresultaat. Zo was ik vaak bezig, in en rond het huis. De onderwerpen gebruikend die voor mijn neus lagen. Dat leek me wel een mooi avontuur om weer op te zoeken.





Dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Het werken (zogenaamd) zonder doel en zonder gedachte was fijn, maar het voelde als valsspelen. Het voelt raar om een betekenis pas achteraf in een beeld te leggen, kan dat ook wel? Kan je dan niet zeggen wat je wil over een beeld en kan het dan alles wel zijn? Wat betekent het dan nog? En hoezo ben ik dan nog de maker?
Vooral die laatste vraag houdt me momenteel bezig. Ik denk dat beeld maken en het zelf (ik) onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Door de betekenis in het midden te laten van de beelden die ik gemaakt heb ben ik ernstig gaan nadenken over mijn eigen identiteit of betekenis. En ik heb het idee dat ik heel weinig weet, hoewel ik alles behalve gewend ben aan dat idee. Toch heb ik nog niet de drang om alles te begrijpen. Het niet weten doet ook een beetje denken aan tabula rasa, een blanco pagina, alsof ik mezelf en het beeld opnieuw kan uitvinden. Maakbaarheid.

Of dat waar is weet ik niet, waarschijnlijk niet zelfs. Kokoschka zegt het al, Freud zou het ook zeggen, ik heb het zelf gezegd. Het menselijke ligt in het onderbewustzijn, maar laat zich niet makkelijk kennen. Het menselijke is niet de ratio, wij zijn geen met rede begaafd dier. Als het menselijke begraven ligt in onze dromen, impulsen en andere spontane uitspattingen is het portret (in de breedste zin van het woord) – mits we goed kunnen kijken - misschien wel echt een spiegel die ons toont wanneer en waar en wie en wat we zijn.

14.2.14

Storing II

Storingstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoring

Wanneer ik rust, dendert het allemaal door elkaar heen. Zonder bezigheid lijkt het net een druk station, waar ontelbare treinen inrijden, weer uitrijden, maar vooral inrijden. Daarin zitten ontelbare mensen, die instappen en weer uitstappen. Veel bekende treinen, die hetzelfde traject telkens heen en weer afleggen. Af en toe een nieuwe, die verder rijdt en niet teruggaat. Of juist het eindstation heeft bereikt.

Wisselstoringen en vertragingen zijn een bekend probleem, niet alleen hier. Constant loopt het mis, loopt het uit op niets, een doodlopend spoor. Treinen botsen nou eenmaal, als het er te veel worden. Ze rijden elkaar in de weg, maar zijn te koppig om te wijken of te wachten. Ze zijn zo eigenwijs en daar word ik zo moe van...

Wie de juiste trein op tijd wil pakken moet alert zijn, scherp. Ze rijden niet op tijd, beginnen soms zomaar te rijden of komen juist niet van hun plek. Ze kunnen ook maar zo van spoor wisselen. Pas als zich een bezigheid voordoet, waar afleiding in te vinden is, wordt het station even stil gelegd. De mensen wachten dan – geduldig of niet – op een bankje of met een kopje koffie, tot alles weer rijden gaat. En dan begint het denderen weer.

Dezelfde trajecten, heen en weer. Heen en weer.


Storingstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoring

Dezelfde trajecten, heen en weer heen en weer heen en weer heen en weer heen en weer. De wissels piepen, lopen soms ook vast. De treinen deinen op en neer en van links naar rechts wanneer ze er overheen rijden, waardoor iedereen in de trein een beetje heen en weer schuift over de nepleren bekleding van de zittingen en er een beetje zeeziek van wordt.
Dan staan er een paar mensen alvast op, alsof ze bang zijn dat ze de deur niet op tijd kunnen vinden of misschien hebben ze enorme haast en moeten ze per sé de trein als eerste verlaten. Je kan eigenlijk het best blijven zitten tot de trein helemaal stilstaat, want dat stilstaan en het abrupte remmen veroorzaakt meestal toch wel zo’n schok dat je alle mensen even ziet zoeken naar hun zojuist verloren evenwicht. Zelfs de mensen die zitten want de bekleding van de zittingen is vaak een beetje glad, waardoor je makkelijk een stukje naar elkaar toeschuift wanneer de trein een schokkende beweging maakt.

En dit terwijl er in de trein belangrijke maar ongeschreven regels bestaan over elkaars personal space. Bijvoorbeeld: je stapt een lege of bijna lege coupé binnen, je zal dan nooit plaatsnemen naast iemand die je niet kent zolang je ergens kan gaan zitten waar je met niemand te maken hebt. Als je wel plaats moet nemen naast ieman dan doe je dat het liefst in een vierzitsplek waar nog drie plekken vrij zijn. Maar je zal dan nooit naast of recht tegenover de andere passagier gaan zitten maar altijd zo ver weg als maar kan: er schuin tegenover. Een groet wordt dan meestal niet eens gebracht, en wanneer er in de spits de opmekaar gepakt als sardientjes in een blik-situatie zich voordoet moet ieder oogcontact vermeden worden. Dit is uiterst belangrijk!
De mensen wiegen dan heen en weer en regelmatig verliest iemand serieus zijn of haar evenwicht, terwijl ze geplet staat tussen de andere mensen, en ze probeert dan zo snel mogelijk op te staan, niemand zal haar helpen en ze houdt haar blik strak omlaag of naar het schermpje van haar telefoon of e-reader. Zo genant, terwijl het echt wel iedereen overkomen is, en waarschijnlijk hebben de meeste mensen een beetje medelijden met haar ook al laten ze dat absoluut niet zien.

Storingstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoring

Treinen kunnen zichzelf ook omkeren, achterstevoren laten rijden, zich aan elkaar hechten of delen van zichtzelf loskoppelen. Uiteindelijk gaat het maar om één deel: het voorste of het achterste, de rest is aanhang, letterlijk en figuurlijk.

Het zijn prachtige metaforen want ze zullen altijd doorrijden en eigenlijk nooit op iemand wachten. Het is aan jou of je meegaat of dat je hem mist...
Het leven kan stilstaan en de treinen blijven rijden, en je zal er nooit een te pakken krijgen. Het perron van grijze stenen of grijs beton is dan de stilstaande wereld, helaas zul je het station nooit kunnen verlaten en de groene bomen opzoeken. Nee je zal altijd blijven plakken aan de grijze stenen.

Oh het drama, oh de ironie van de treinen die voorbij razen (en ja, ze zullen altijd razen, nooit gewoon voorbij rijden maar razen en razen) en die een beetje wind veroorzaken die met je haar of je jas speelt en dat je dan toch een beetje van de beweging mee lijkt te krijgen, maar dat is slechts een schijnbeweging.
Maar wat is nou erger, vastgeplakt zitten op dat perron – in alle rust eigenlijk – of in een trein in slaap vallen en hetzelfde traject op en neer reizen zonder dat je het door hebt, zonder dat je kunt overstappen, dat uitstappen misschien je enige alternatief is maar dan kom je ook nergens.
Nu ga je tenminste nog heen en weer tussen het ene doodlopende einde en het andere. Tsja...

Storingstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoring

Met haar hoofd tegen het raam gelegd, ogen dicht, haar mond zakt telkens een beetje open en haar haar laat zo’n vettige vlek achter op het raam die je eigenlijk op ieder raam in iedere trein ziet.
Ja werkelijk! In elke trein tegen elk raam valt er wel iemand in slaap en altijd zie je zo’n vieze plek zitten die je er aan herinnert dat er altijd vreemden en andere ongewenste personen met je mee reizen in de trein, ook al is het de laatste trein voor het laatste eindstation van die dag en je bent helemaal alleen. Je bent nooit alleen in de trein, de sporen van de medepassagiers zijn er altijd en ze zijn onsmakelijk.
Zoals een leeg bakje friet met de mayo er nog in bij je voeten, of een klokhuis dat half uit het prullenbakje steekt, of een leeg koffiebekertje op het tafeltje naast het raam en natuurlijk de handtekeningen met zwarte viltstift overal, op de rug van de stoel voor je of op de wand naast het raam of in het raam gekerfd met waarschijnlijk een sleutel of iets dergelijks.

Storingstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoring

Aan het einde van een dag als een trein klaar is met de trajecten dan wordt de trein vaak weggezet voor de nacht. Soms wel kilometers ver weg van het laatste staion waar de trein was en je mag hopen dat je tegen die tijd er aan hebt gedacht om uit te stappen, anders loop je het risico om de hele nacht gevangen te zitten in zo’n coupé. Helemaal donker en zeker weten veel enger dan een leeg perron, waarvan je altijd nog in ieder geval de illusie hebt dat je er van weg kunt lopen, het station uit.
Maar wat in ieder geval ook een plek is waarvan je zeker weet dat je er mag zijn en dat het nergens heen gaat. Van zo’n lege trein weet je het niet, misschien hoeft die wel dagen niet meer gebruikt te worden omdat het morgen zondag is en dan geldt er een andere dienstregeling. Of misschien moet hij helemaal schoongemaakt worden, moet alle graffiti van de buitenkant geschrobt worden, of misschien was het wel de allerlaatste dag van de trein ooit en wordt hij gesloopt, en o wee als ze je dan nog vinden! Dan denken ze vast dat je een vandaal of een dief bent of een zwerver die in de trein is gaan wonen.

Storingstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoring

Stel je voor dat je conducteur bent, dat lijkt me zo raar! Je werkplek is overal en nergens, misschien reis je op een dag wel van Leeuwarden tot de Hoek van Holland, Roosendaal naar Maastricht naar DenHelder.
Wanneer heb je dan pauze, ergens tussen Geldermalsen en Houten Castellum. Als dat überhaupt een bestaand spoor is.

En voor iedere conducteur moet tijdens de planning van het werkrooster rekening worden gehouden dat ze op een redelijk traject beginnen waar ze toch wel redelijk bij in de buurt wonen, en dat ze aan het einde van hun dienst ook weer redelijk in de buurt van waar ze wonen worden afgezet lijkt me. Je gaat toch niet iemand uit Breda een laatste traject naar Groningen laten doen en dan zeggen dat zijn of haar dienst er op zit! Al helemaal niet als het het laatste traject van de dag is en de trein op een zijspoor wordt gezet voor de nacht, en de conducteur niet meer naar huis kan met de trein.

Maar hoe zit dat dan met de machinist? Er zal voor iedere trein tenminste één machinist moeten zijn die de trein aan het einde van de dag op het zijspoor parkeert en die zijsporen zijn, zoals ik eerder al zei, vaak kilometers ver weg van het laatste station. Dus moet die arme machinist eerst helemaal - zonder trein natuurlijk -  over al die zijsporen teruglopen naar (ik vermoed dat daar dan zoiets is als een personeelshuisje) iets en van daaruit naar huis zien te komen.
Zouden ze dan met z’n allen carpoolen, alle laatste machinisten van de dag? Of heeft de NS dan misschien zelf wel vervoer voor ze of een taxi gebeld?

Storingstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoring

De dienstregeling raakt ontregelt. De dienstontregeling geraakt in chaos, mensen worden boos. Er is vertraging, uitgevallen treinen.
Waar blijven die dan als ze uitgevallen zijn? Ze zullen toch niet ontspoord zijn? Nee dat kan niet, dat gebeurt bijna nooit. Nee, de mensen die er in zitten worden ergens onderweg afgezet en de trein blijft stilstaan waardoor ze een heel spoor bezet houdt en nog meer vertraging en uitvallen veroorzaakt waarschijnlijk. Maar de trein kan nou eenmaal niet verder meer, ze kan gewoon niet meer, ze moet zelf even vastgeplakt blijven aan het grijze beton van het perron en de schijnbeweging voelen van de andere treinen die nog wel doorgaan. De druk werd te veel, de stress, de tijdsnood, geen wonder eigenlijk. Er wordt ook zo veel verwacht van een trein, maar ook een trein heeft een breekpunt en een trein kan echt nooit het station verlaten.
Of misschien het staion wel maar nooit het spinnenweb van sporen, die altijd in verbinding staan met een station, met alle stations.
Misschien pas wanneer een trein echt op is en als het ware gaat sterven, dat de trein dan van het spoor wordt gehaald. Waarschijnlijk niet in zijn geheel maar in onderdelen, in stukken staal die naar de sloop gaan en omgesmolten worden, of eerst jarenlang op een berg blijven liggen waar ze wegroesten en bruin worden.

Zou er zoiets bestaan als een treinenkerkhof? Vast wel, voor bussen bestaan ze ook heb ik gehoord dus voor treinen denk ik ook wel.

Storingstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoring

Alleen de goederentreinen gaan door, dag en nacht. De machinisten zullen wel altijd aan boord zijn en om de zoveel uur wisselen zonder te stoppen.
Ze krijgen altijd voorrang, soms gaan ze maar heel langzaam omdat ze zoooo lang zijn, soms lijken ze wel kilometers lang te zijn maar in het echt zal het misschien honderden of slechts tientallen meters zijn.

Het blijft altijd maar de vraag wat ze vervoeren. Niet altijd, soms zijn ze open, hebben ze van die opgestapelde auto’s, allemaal nieuw en allemaal dezelfde en zooo veel dat je zou hopen dat je er gewoon stiekem eentje vanaf zou kunnen rijden. Ze zullen er toch niet ééntje missen, het zijn er zo veel.

En dan zou je nooit meer met de trein hoeven omdat je dan je eigen auto hebt. Maar ja, auto’s zijn duur en ze verkopen ze stuk voor stuk voor duizenden euro’s dus ze zullen er niet blij mee zijn als er ééntje vanaf zou worden gesnoept.
Toch zou ik het willen doen als die treinen voorbij denderen of razen, maar meestal vooral denderen omdat ze dus niet zo snel zijn maar wel veel meer lawaai maken dan een personentrein.
Dan houd ik meestal mijn handen voor mijn oren omdat ze zo ontzettend veel lawaai maken en het duurt zolang voor ze eindelijk voorbij zijn. Ik haat ze.

Soms rijden ze zo langzaam dat je er op zou kunnen springen als hij langs het perron rijdt. Dat wil ik altijd al eens doen, maar dan het liefst in zo’n wagon die overdekt is met zo’n schuifdeur zoals je ze in films ook altijd ziet, dan zit je toch een beetje droog en dan weet je helemaal niet waar je naartoe gaat. Misschien wel naar Syberië of Italië, je weet het niet. Zou je dan ook sporen nemen waar de gewone treinen nooit komen? Dat zou ik wel willen zien. Maar ze mogen het niet door krijgen, de machinisten, want ik weet zeker dat je niet zomaar mee mag rijden op zo’ntrein en als ze het weten dan zullen ze moeten stoppen om me eraf te gooien.
Of misschien bellen ze dan wel de politie.

Je hebt ook speciale politie voor de treinen: spoorwegpolitie heet die. Ik heb ze wel gezien, best vaak als iemand zwartrijdt dan wordt diegene uit de trein gezet bij het eerstvolgende station en dan staat er een heel team van de spoorwegpolitie te wachten en die geven hem een boete of zoiets. Ik weet dat verder niet precies want het is mij nog nooit overkomen, gelukkig. Ik heb het alleen zien gebeuren.

Storingstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoringstoring

Als het niet zo gaat zoals het hoort als het niet zo gaat zoals het hoort als het niet zo gaat zoals het hoort als het niet zo gaat zoals het hoort als het niet zo gaat zoals het hoort

Het traject ontspoort het traject ontspoort het traject ontspoort het traject ontspoort het traject ontspoort het traject ontspoort het traject ontspoort het traject ontspoort

Als een verkeerd signaal wordt afgegeven, een sein gemist, een wissel bevriest, een storing aan de elektriciteit, een springer, een koe op de rails, mensen langs het spoor, een omgewaaide boom, een storm, onweer, blikseminslag, een botsing, en er gaat een schok door de trein.

Een veel grotere dan wanneer de trein alleen stopt bij een station. Hier is geen station. Er is niets te zien buiten, het is donker.
Pats, de lichten vallen uit in de coupé, maar buiten is ook geen licht dus wordt het pikdonker. Mensen liggen op de grond. Iemand gilt. Ze staan versufd op.
Dit is raar, wat gebeurt er? Plots is de sleur van hun treinreis tot een einde gekomen. De trein staat stil en verroert zich niet. Het maakt geen enkel geluid, alleen de regen buiten is te horen.
De mensen blijven stil, instinct. Dat is eigenlijk wel het vreemdst. Mensen blijven nooit stil uit instinct. Hebben we nog wel een instinct? Maar dat maakt niet uit nu, geen tijd om over na te denken. Deze trein is abrupt tot stilstand gekomen, de mensen zijn al even abrupt tot stilte gemaand.

De lichten uit, sssst, stilte, duisternis.

Stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop stop
het razen
het denderen
het lawaai
stop
de wissels die piepen
stop
het geknip van kaartjes
stop
de sluimering tegen het raam
het alleen zijn en ook weer niet
stop stop stop
en voel
denk na
luister
wees stil
ssssssssssssssssssssssssssssssssssssssshhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhh

9.1.14

Tweehonderd minuten na middernacht

Spreekt alcohol de waarheid?