Ik
tuur afwachtend naar de horizon die scheef en onregelmatig lijkt te zijn. Alles
kalmeert. Ik dobber en zweef, alles is heel stil. De lucht is wit, mijn ogen
staan op oneindig en ik peddel wat door de lucht. Water omsluit mijn enkels,
gevoelloos als ze zijn nu. Ik voel niet of het lucht of water is onder mijn
rug, ik lig compleet stil.
Ver
weg woedt een storm, mijn storm? Ik weet niet of hij terugkomt, is hij voorbij,
voorgoed. De witte lucht blijft dik boven mij hangen. Mijn handen verdwijnen
erin als ik ze voor me uitsteek. Geen
zucht wind. Ik verdrink.
Een
vallende wind slaat de lucht terug in me, ik klap dubbel, zo hard. De lucht is
zo heet, het schroeit de golven. Ze staan in brand, ze staan te branden. De zee
brandt en ik kan niets doen.