26.3.11

Kronkels

Het is prachtig, heerlijk weer en het is tentamenweek. Als het waar is dat je 300kcal per uur verbrandt met intensief lezen moet ik deze week kilo's zijn afgevallen. In een poging mijn gedachten duidelijk te maken zal ik ze opschrijven in combinatie met de stukken tekst die erbij horen. Of andersom. Uiteraard heb ik de leukste stukjes geselecteerd.

Op het moment lees ik Kierkegaard, De Ziekte tot de Dood.
De mens is geest. Maar wat is geest? Geest is het zelf. Maar wat is het zelf? Het zelf is een verhouding die zich verhoudt tot zichzelf, het is in de verhouding het feit dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt. Het zelf is de verhouding niet, maar het feit dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt.
Goed, tot zover te begrijpen: het zelf is de verhouding die zich tot de verhouding verhoudt. Geloof ik.
In de verhouding tussen twee is de verhouding zelf de derde als negatieve eenheid, en de twee verhouden zich tot de verhouding, en verhouden zich binnen de verhouding tot de verhouding.Zo is onder de bepaling ziel de verhouding tussen ziel en lichaam een verhouding.

Om iets begrijpelijker te maken waarom ik op dit punt even afhaak, afgezien van het late uur, hier een stukje Hegel, uit zijn Fenomenologie van de Geest.
Hiermee gebeurt voor het bewustzijn dat datgene, dat vroeger voor het bewustzijn het
opzichzelf was, niet opzichzelf is, ofwel dat het slechts voor het bewustzijn opzichzelf was. Doordat het bewustzijn dus bij zijn voorwerp zijn weten niet in overeenstemming daarmee vindt, houdt het voorwerp het zelf ook niet vol; ofwel de maatstaf van de toetsing wordt anders, wanneer datgene waarvan hij de maatstaf zou zijn, in de toetsing niet bestaat; en de toetsing is niet alleen een toetsing van het weten, maar ook van de maatstaf der toetsing.
Naar mijn gevoel wurmt Hegel zich hier in een hele nare kronkel. Om toch antwoord op de vraag van mijn tentamen te kunnen geven (want ja, helaas, die had betrekking op o.a. dit stuk tekst) heb ik de tekst als het ware geherformuleerd. Nu maar hopen dat ik dat op een goede manier heb gedaan.

Heel fijn was het om Adorno (Lectures on Negative Dialectics) te combineren met Hegel in het tentamen, bedankt daarvoor, tentamenschrijvers. Het stuk wat ook al, helaas, essentieel was voor mijn antwoord op de vraag was het volgende.
Now you may well say, this discrepancy is not necessarily a contradiction. But I believe that it offers us a first insight into the necessity of dialectal thinking. Any such predicative judgement that A is B, that A = B, contains a highly emphatic claim. It is implied, firstly, that A and B are truly identical. Their non-identity not only does not become manifest; if it does manifest itself, then according to the traditional rules of logic, predicative logic, that identity is disputed. Or else we say: the proposition A = B is self-contradictory because our experience and our perception tell us that A is not B. Thus because the forms of our logic practise this coercion on identity, whatever resists this coercion necessarily assumes the character of a contradiction.
Wat ik heb gedaan om dit op te lossen was het bovenste citaat als citaat in mijn tentamen te plakken en er op een interessante manier bij vertellen dat daar het antwoord ergens in te vinden moet zijn.

Nu heb ik er al een paar uur opzitten en ben ik een beetje doodgegaan vanbinnen, natuurlijk is het allemal reteinteressant en leer ik superveel. Ook al begrijp ik nog steeds niet hoe we volgens Hegel nou wat wel en niet kunnen kennen en helpt de kritiek van Adorno daarop daar ook niet bij, het is toch wel leuk. Ergens. Het liefst wil ik toch nog een poging doen de tekst van Kierkegaard verder te lezen, dus dat ga ik nu doen.
Adieu.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten