Posts tonen met het label Filosofie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Filosofie. Alle posts tonen

26.9.14

Traktatus

Mijn voeten trillen en tikken
tegen het ritme in of op de maat
Door het gat in mijn buik heen
trilt de lucht mee

De grijze massa en flikkerende lichten
behelst door een meetrillende schedel
blijft verder onaangetast
Roerloos

5.5.14

Traktatus

5. Beelden van licht.
Van lichtvallen.

5.01 Licht dat in stukken valt, op stukken valt.

5.02 Licht dat uit een bepaalde hoek valt, op vreemde hoeken valt.

5.021 Het stuit op de oneffenheid van de stukken.

5.022 Licht belicht de stukken, stelt ze in het licht.

5.1 Licht gedraagt zich.

5.11 Net als mensen in gezelschap anders dan alleen.

5.2 Stukken liggen.

5.21 In het licht of in de duisternis.

5.22 Soms los (laten zich omrollen), soms versteend.

29.4.14

Traktatus

3. Zij is niet alleen maar logisch.

4. Wij maken ons beelden van de stukken.

4.1 Beelden in ons hoofd.

4.11 Dit is alles wat wij weten.

4.12 Alleen van datgene in ons hoofd zijn wij zeker.

4.121 Zeker voor zover we zeker kunnen zijn. De dingen (stukken, wereld, beelden) veranderen en dan zijn we niet meer zo zeker. Zelfs als we gelijk hebben kunnen we opeens heel onzeker worden (of andersom).

4.13 Dan is dat in ons hoofd echter dan de rest.

4.131 De stukken in ons hoofd, die eerst beelden waren van stukken, worden meer werkelijk dan de wereld.

25.4.14

Traktatus

2. De wereld valt uiteen.

2.01 In halve stukken.

2.02 Stukken kunnen waarheden zijn.

2.03 Stukken zijn incompleet, al kunnen ze voorkomen als een geheel.

2.1 Alles bestaat uit stukken.

2.11 Alles lijkt bij elkaar te horen.

2.12 Of dat zo is lijkt aannemelijk, maar ook onmogelijk.

Traktatus

1. Ik ben, dat wat het geval is...

1.1 Dat wat het geval is, kan veranderlijk zijn.

1.11 Dat wat het geval is kan men ook wel de stand van zaken noemen. Hierin weerklinkt die veranderlijkheid beter.

1.12 Dat de stand v. zaken veranderlijk is, is een aanname. Het tegengestelde kan indien dat wenselijk blijkt te zijn later nog besproken worden.

1.13 Hoe vaak de stand v. zaken verandert is onbekend.

11.3.14

Zelfportret als kunstenaar

EINDOPDRACHT VAKTHEORIE P7

Oskar Kokoschka (1886 – 1980) schilderde dit portret in 1913. Ik heb het zien hangen als onderdeel van de tentoonstelling “Mensen en beesten” in museum Boijmans van Beuningen. Dit is één van de portretten die is me is bijgebleven en waar ik een foto van heb genomen. Het bordje dat ernaast hing met daarop een beschrijving van het schilderij heb ik ook gefotografeerd, maar pas gelezen toen ik aan dit paper begon. Graag zou ik hiermee inleiden.

‘Zijn langgerekte hoofd, de groenige gelaatskleur en de gespannen houding van zijn hand geven een indruk van vervreemding. Voor Kokoschka betekent ieder zelfportret een inventarisatie. Hij zegt: “Ik stel me ermee tevreden dat ik portretten schilder omdat ik het kan en daarin mijn weg naar het menselijke zie, een spiegel die mij toont wanneer en waar en wie en wat ik ben.”’

Er wordt wel gezegd dat de beeldende kunst vanaf de Romantiek “autonoom” is geworden, het kunstwerk is een betekenis gaan dragen die in het werk zelf ligt, het dient geen religieus of politiek doel meer, maar is een op zichzelf staand iets geworden. De kunstenaar liet zijn eigen, subjectieve kijk op de wereld voor het eerst zien. Een enorme ontwikkeling die nog steeds belangrijk is binnen de kunst.
In de beschrijving van het portret van Kokoschka hierboven leid ik een nieuwe ontwikkeling af: Kokoschka meent dat hij, de kunstenaar, niet de betekenis in het schilderij legt, maar dat het portret een betekenis aan hemzelf als geportretteerde geeft. Hij noemt het portret letterlijk een spiegel waarin hij kan kijken en zo “het menselijke” kan zien. Kokoschka spreekt hier niet alleen over dit portret, maar over al zijn portretten. Die staan erom bekend dat de opdrachtgever (over het algemeen de geportretteerde persoon) meestal niet erg blij was met het eindresultaat. De mensen die Kokoschka schilderde stonden er vaak niet op hun mooist op, maar met verwrongen handen, gepijnigde blikken en met melancholische kleuren geschilderd. Het was Kokoscha dan ook niet te doen om de geportretteerden mooier te laten lijken dan werkelijk het geval was, of om ze zo natuurgetrouw mogelijk af te beelden. Hij was op zoek naar “het menselijke”, de ware aard, aura, onderbewustzijn. Dat wat echt iets kon vertellen over de persoon, niet slechts het uiterlijk vertoon.
Dit idee past goed bij de tijd waarin Kokoschka deze portretten schilderde, dezelfde tijd waarin Freud zijn droomanalyse schreef en naar buiten bracht.
Freud (1856 – 1939) is de ontdekker of bedenker van de psychoanalyse en het onderbewustzijn. Volgens Freud zitten er onbewuste driften in ieder mens, die (vaak) niet rationeel te begrijpen of te beheersen zijn. In die tijd was de gedachte dat de mens een rationeel wezen is erg populair, en dat de mens daarmee ook boven zijn emoties kon staan. Een sterk mens liet zich niet (mis)leiden door irrationele gedachten en gevoelens. Toen Freud met zijn psychoanalyse die gedachte enorm tegensprak kreeg hij dus veel kritiek, net als alle kunstenaars die met deze nieuwe filosofie werkten (zoals Kokoschka).

De psyche van de mens is enorm ingewikkeld, en wordt volgens Freud vooral gedreven door driften in het onderbewustzijn. De bekendste is waarschijnlijk de seksuele drift, wat natuurlijk al helemaal een taboe was in die tijd. Het onderbewuste is dus iets dat niet aan de oppervlakte zichtbaar is, maar kan door middel van psychoanalyse wel worden benaderd en in de meest gunstige gevallen zelfs begrepen worden. Alleen in onze dromen laat ons onderbewustzijn zich (soms) zien, hoewel niet meteen duidelijk. Dromen zijn dan weer te begrijpen door middel van droomanalyse. Niet alleen de dromen die wij ’s nachts hebben als we slapen, ook onze dagdromen, tics, versprekingen etc. kunnen tekenen van het onderbewuste vertonen. Hoe deze dingen zich in eerste instantie voordoen noemde Freud dream content, letterlijk dat wat de droom inhoudt. Het algemene beeld of idee dat je kan vormen naar aanleiding van allerlei verschillende dream content(s), door middel van analyse, ontleding en onderlinge verbanden maken, noemt hij dream works. Wat de droom dan werkelijk betekent, kan alleen worden aangetoond door middel van een nauwkeurige en intensieve analyse (en psychotherapie), dit noemt Freud dream-thoughts.
Het idee was natuurlijk dat er een zekere waarheid schuilde in het onderbewustzijn, daar ligt dan ook gelijk de waarde. Onze ware aard, wie we werkelijk zijn, is dus niet iets dat we makkelijk kunnen weten, we kunnen onszelf eigenlijk niet echt kennen. Dit was natuurlijk choquerend nieuws. Om onszelf te kunnen leren kennen moeten we graven, en we kunnen het niet alleen. Kokoschka gebruikte dus het portret om dieper door te dringen in het menselijke. Hij schilderde zowel zichzelf als anderen, maar toch hebben al die portretten iets gemeen. Als Kokoschka beweert dat zijn portretten een spiegel zijn die laten zien wat, waar of wie iemand op dat moment is, dan klinkt dat bijna alsof Kokoschka zelf een psychiater is die dat tot op zekere hoogte kan weten. Dat lijkt me echter onwaarschijnlijk. Ik denk eerder dat alle portretten die hij met deze intentie schilderde (vooral zijn vroegere portretten) een onderzoek waren naar hemzelf. Misschien dacht hij wel dat hij de mensen kon schilderen zoals ze werkelijk waren, maar uiteindelijk weet niemand hoe hij werkelijk is, laat staan een ander.


Kunst gebruiken om jezelf te leren kennen en/of te ontwikkelen is binnen mijn atelierstudie eigenlijk altijd aanwezig, zowel niet de rode draad die overal doorheen loopt. Met het woord “gebruiken” bedoel ik niet dat ik beeld/kunst/werk slechts zie als een middel waarmee ik iets hoop te bereiken waar ik vooral zelf wat aan heb. Ik zie het werk ook als doel op zich. Hoewel ik het te vroeg vind om mijn werk nu al “kunst” te noemen, heeft het werk dat je (iemand, iedereen) maakt altijd een zelfstandige betekenis. En net zoals Kokoschka zegt geeft mijn (of ieder anders) werk misschien wel meer betekenis aan mijzelf dan ik aan het werk.

Deze periode ben ik helemaal opnieuw begonnen in mijn atelier. Al het werk dat ik in het afgelopen schooljaar heb gemaakt is in een doos beland, om misschien ooit weer eens opengemaakt te worden, maar niet nu. Het verhaal en de beelden die nu in die doos zitten zijn erg persoonlijk, het was een zelfonderzoek dat op dit moment geen zin heeft. Ik wilde opnieuw beginnen en me niet laten leiden door vastgelegde ideeën en concepten, maar met beeld experimenteren, spelen en kijken wat het uit zichzelf gaat betekenen. Kan dat? Wat gebeurt er eigenlijk wanneer ik zogenaamd “gedachteloos” aan het tekenen, schrijven of fotograferen ben? Hoe werkt die overeenstemming die ik soms heb wanneer een tekening of foto voor mij interessant is, terwijl ik het zelf heb gemaakt? Ik wil meer onduidelijkheid in mijn werk, iets waardoor ik het voor mijn gevoel buiten mijn eigen bereik plaats, waardoor ik me ga afvragen of ik het wel gemaakt kan hebben. Is het dan mijn onderbewustzijn dat te werk gaat, dat een vermomde glimp van zich laat opvangen zoals in een droom?

Op dit moment hangen er allerlei verschillende dingen in mijn atelier. Beelden waarvan ik in eerste instantie dacht dat ze niets met elkaar te maken hadden. De ene keer heb ik zitten tekenen zonder echt te weten wat het moest worden. Daar zijn woorden aan toegevoegd. Niet altijd mijn eigen woorden, maar stukjes uit boeken die voor me op tafel lagen. Later dacht ik iets compleet anders te doen, met tekens en cijfers die “niets” betekenden en als het ware structuren vormen. Ook de foto’s die ik nam zagen er in eerste instantie uit alsof ze nergens voor bedoeld waren, ze zijn ontstaan uit het spelen met de flitser op de camera in een kamer. Op zoek naar het onduidelijke? Dat wilde ik graag, geen definiërende woorden, geen uitleg. Het mysterie wilde ik opzoeken, ik verwachtte avontuur. Tijdens het maken voelde ik me vaak ook weer zoals ik vroeger, voor de academie, helemaal op kon gaan in het spelen met mijn camera of potlood. Ontzettend gedreven en overtuigd van een missie maar nog onwetend over het eindresultaat. Zo was ik vaak bezig, in en rond het huis. De onderwerpen gebruikend die voor mijn neus lagen. Dat leek me wel een mooi avontuur om weer op te zoeken.





Dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Het werken (zogenaamd) zonder doel en zonder gedachte was fijn, maar het voelde als valsspelen. Het voelt raar om een betekenis pas achteraf in een beeld te leggen, kan dat ook wel? Kan je dan niet zeggen wat je wil over een beeld en kan het dan alles wel zijn? Wat betekent het dan nog? En hoezo ben ik dan nog de maker?
Vooral die laatste vraag houdt me momenteel bezig. Ik denk dat beeld maken en het zelf (ik) onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Door de betekenis in het midden te laten van de beelden die ik gemaakt heb ben ik ernstig gaan nadenken over mijn eigen identiteit of betekenis. En ik heb het idee dat ik heel weinig weet, hoewel ik alles behalve gewend ben aan dat idee. Toch heb ik nog niet de drang om alles te begrijpen. Het niet weten doet ook een beetje denken aan tabula rasa, een blanco pagina, alsof ik mezelf en het beeld opnieuw kan uitvinden. Maakbaarheid.

Of dat waar is weet ik niet, waarschijnlijk niet zelfs. Kokoschka zegt het al, Freud zou het ook zeggen, ik heb het zelf gezegd. Het menselijke ligt in het onderbewustzijn, maar laat zich niet makkelijk kennen. Het menselijke is niet de ratio, wij zijn geen met rede begaafd dier. Als het menselijke begraven ligt in onze dromen, impulsen en andere spontane uitspattingen is het portret (in de breedste zin van het woord) – mits we goed kunnen kijken - misschien wel echt een spiegel die ons toont wanneer en waar en wie en wat we zijn.

17.1.13

Doodsbleek


Wit is geen kleur, technisch gezien. Of natuurkundig gezien. Toch wordt
er in iedere definitie van "wit" gebruik gemaakt van het woord. Zonder
dat woord kan het blijkbaar toch niet worden uitgelegd. "Wit is de
lichste kleur, die in principe geen kleur is".
Het is toch op zijn minst opmerkelijk, dat wit, een lichtbundel die het
hele kleurenspectrum bevat, geen kleur wordt genoemd omdat het een combi-
natie is van (alle) kleuren. Dan is het toch juist de ultieme kleur, de
kleur der kleuren?

wit            blanco, blank, bleek, onbeschreven, oningevuld, open doelwit.
               reinheid, maagdelijkheid, onschuld, verlichting, zuiverheid, waarheid.
               overgave, lafheid, dood, doodsbleek, koelheid, leegte, einde.

Overgave aan de dood, einde.
Begin, zuiver blanco open.

25.11.12

Onzichtbaar

Ik heb een prothese gebouwd die je lasten draagt. Een ijzeren constructie die je schouders omhelst, aan je hangt. Daaraan hang je je lasten, die zien er uit als juten zakken en bakstenen. Ze zijn vast te houden, te wegen, om te keren. Ze hangen op je rug en je kunt er altijd bij, je kunt ze een beetje verschuiven als ze je bewegen lastig maken. Maar de last die onzichtbaar is, omdat hij niet te vatten is, weegt het zwaarst. Wat is dat voor last? Hoe ziet hij eruit en hoe groot is hij? Alleen het gewicht kan ik inschatten, want dat is het enige waardoor hij kenbaar is. Dat gewicht verandert. Totaal anoniem, onzichtbaar. Daardoor kun je het niet ophangen, het zit onderhuids. Het maakt je huid strakker zitten om je enkels en je armen, laat het hangen om je buik en je borst. Je oogleden hangen voor je ogen, buigen je wimpers naar beneden. Je draagt de last niet op je rug of aan je schouders. Het zit in de toppen van je vingers, zowel als diep van binnen tussen je maag en je hart.

18.10.12

Onderweg II

Reikhalzend uikijkend naar de bestemming. Gespannen spieren, gerekte pezen. Gerichtheid alle kanten op, in iedere windrichting. Circels worden beschreven, spiralen worden neergehaald. Het uidijen en de groei, wanhopig op zoek naar verlichting. Dit is geen plek, dit is het vallen. Val naar beneden of naar boven, maakt het wat uit? Blijven vallen, dat wordt gedaan.
Wat wordt er achter gelaten, wat neemt men mee. Herinneringen brokkelen af door de razende snelheid. Val er tussenin, er tussendoor. Ondertussen onderweg.
Manoeuvreer en ontwijk. Maar val niet uit de baan. Ga door en ga door, tot de dood je wenst of jij de dood. Vertraag niet want je zult struikelen en rondtollen, tollen en draaien en rollen, door en door. Tot de spieren hard worden, en heet. En dan zacht.
Maar dat is niet, het is alleen nu. Nu tot verder dan je denken kunt. Over de grenzen heen van tijd en ruimte. Nu is altijd, alle tijd, ook wanneer er geen tijd is. Dan is het meer nu dan nu is.
Onderweg is nu, hier, daar en overal. Zonder tijd, met tijd.
Onderweg, gaand over weg. Ga weg.

16.10.12

Onderweg I

Wij zijn onderweg, gaand. Vooruit, dat denken we tenminste. Wij zijn in beweging. We bewegen door de ruimte, door het vacuüm van tijd. De tijd is er niet als wij onderweg zijn. Pas wanneer wij aankomen, stopt de tijd.
Wij zijn onderweg, altijd en overal gaan wij en bewegen wij naar... Alsof wij zwemmen en met onze handen de watermassa wegduwen. Maar meer nog alsof wij zweven in een niemandsland. Een grijze, transparante materie. Onderweg in een tussenwereld, waar tijdloosheid heerst en vooruitgang onwaarschijnlijk lijkt. Onbestemdheid. Onbepaaldheid. Afwezigheid. Onbereikbaarheid. Ongeboren.
Onderweg ben je alleen, met jezelf geconfronteerd zak je in melancholie of vlucht je in de omgeving. Maar ook daar wacht de confrontatie. De stilte van er niet zijn.
Wij rollen, rijden, stappen of kruipen in de ontwikkeling. Niets is klaar, alles is onaf. Alles is op weg, bagage meeslepend over het asfalt, de kiezels, door het water of onder de grond door tunnels. Met alle ledematen loom bewegend door de tijdloze ruimte tot in het eindeloze.
Onderweg is tijdloos, het bevat een begin noch een einde. Onderweg is niet eeuwig, het is een begrip zonder tijd.

8.7.12

Future Story

I went to my garden at the back of the house and sat down under the tree. That tree always helped me to feel better. It was already two-hundred years old and when I think about everything that tree has seen, observed, absorbed and been through it puts things into perspective. Just to be near to such a creature, or whatever you want to call it. I meditated and concentrated on all the lives this tree has seen passing.
         Two-hundred years ago, around the year two-thousand, a person who lived in this area got ill. Doctors, who were very rational and primitive in that time, discovered the person had something odd in his body between his vital organs that was hurting him. They performed surgery and removed it. It was a very rational thing to do; you see something bad, so you take it out. Their method was very primitive though. In that time they would cut you open for anything which is always very risky. They didn’t understand by that time that it doesn’t work to “fix” a body only physically and then send it back to its original way of living. Only later on humans became more and more aware of the functioning of our body. But the person who lived here two hundreds years ago did not realize that. So this person had his surgery and went back home. For me it’s no surprise to “hear” from the tree that the disease came back and in the end became fatal. The tree was very young when this happened, and already got a bit damaged since this was the person who planted the tree. But they’ve moved on.
         At first humanity grew on the borders of rationality for a while longer. At a sudden point in history, about a hundred years ago, we realized that we had expanded our knowledge and technology to the very limit. It was a turning point in our way of thinking and living.
Also in technology, which was always very practical and irrational thing for us humans. We started to connect technology with our feelings and emotions rather than just to use it for communication and information sharing. Even though we used it for communication we got isolated through using technology. The physical part was missing; this made us lonely and separated us from each other. We changed that, and used our inventions to truly understand ourselves and each other. That way we used technology to really connect with each other. We could become one through our devices. We realized that all this time that we were meant to be together and that everyone has the vital need for connection. Also the medical industry changed. From cutting people open, “fix” them and then leave them alone to recover, we went on to a more natural way of healing. Often there is a psychological explanation for the disease a body is confronted with and you can only help the body to recover from it. You can’t simply fix it. The body is self preserving but is not always able to on its own. Our ways to help the body in a natural way are very strong and trustworthy. So our medication is not that we just do something to our body or to deceive our inner system to do something our way. The medication works together with our body. When the medicine or treatment enters our body or makes contact with it, it helps the body find the right treatment for and from itself and it works because we often underestimate ourselves while we can cure more than we think. The medicine helps us realize this and gives us the belief that we have the ability to heal ourselves. And so we can.

10.6.11

2357962011

Hallo, ik ben een fictief figuur. Dat weet ik ook, en in het begin was dat raar en moeilijk. Maar nu ben ik eraan gewend. Ik weet dit sinds mijn twaalfde, nu ben ik zestien. Waarschijnlijk begint mijn verhaal pas op dit moment, maar ik heb herinneringen aan mijn eerdere jaren. De jaren die ik heb gelééfd, voor ik mij net voorstelde. Dat maakt het wel ingewikkeld, hè, soms. Dan weet ik ook even niet meer hoe het zit. Want ik wordt geschreven, ik ben niet zoals mijn schrijfster dat is. Zij weet alles van mij, ik maar een klein beetje van haar. Ik heb dus wel herinneringen, maar die bestaan pas als zij ze opschrijft.
Soms wordt het een beetje teveel en dan smeek ik haar te stoppen, maar dan weet ik tegelijkertijd ook dat ik niet zelf smeek, dat zij me doet smeken.
Maar laat ik hier nog even mee wachten. Mijn wereld is nog helemaal niet bekend. Mijn wereld lijkt wel een beetje op de "ware". Ik weet niet echt wat ik me daarbij moet voorstellen, want voor mij is dit waar. De grond, de lucht, de twee zonnen die de planeet verlichten en de bomen die de schaduwen soms lang maken. In de stad rijden de wagens en lopen andere mensen. In de graslanden is het stiller en zijn er vogels.
Er zijn dus andere mensen. Zij zijn ook niet echt, zij zijn zelfs nog platter dan ik. Nog platter dan tekst op een vlak. Wanneer mensen dichter bij mij komen, en ik krijg met ze te maken, pas dan bestaan ze een beetje. Op de manier dat ik besta, niet dat het ware bestaat, natuurlijk.
Eén persoon is erg belangrijk voor me. Daar heb ik het af en toe moeilijk mee. Zoals ieder werkelijk mens heb ik ook de behoefte aan waarheid. Ik wil echtheid, voor zover ik die kan bereiken hier. Ik wil die ene persoon dat ook geven. Maar wil ík dat? In hoeverre ben ik ík? Heb ik iets te willen, als ik geschreven ben? Zij lijkt ervan overtuigd totale controle te hebben, dat laat ze me vaak genoeg merken. Door ineens een contradictie te maken in deze logische werkelijkheid. Dan herinner ik me weer hoe het ook al weer zit, en heeft zij een lolletje. Het gekke is, is dat ik nooit een voorbeeld van zo'n contradictie kan geven, omdat ze mijn logisch verstand tegenspreken.
Maar terug naar die persoon. Ik voel me gelukkig bij diegene, dat weet ik zeker. Maar zijn mijn gevoelens echt genoeg om van míj te zijn? Ben ik echt genoeg om gevoelens te hebben? Hoe autonoom ben ik? Heb ik iets te willen?
Ik denk wel dat ik enige invloed heb op de schrijfster. Als enigszins geloofwaardig figuur heb ik logica nodig uit de werkelijkheid. Anders zou ik onnozel zijn, zou het zinloos zijn dit te schrijven. Het doel van mij als fictief figuur is de autonomie te onderzoeken. Tot waar rijkt zei, en waar heeft de logica de overhand? Of de schrijfster, of wat dan ook.
Dus: ik weet, voor zover ik ik ben, dat ik niet werkelijk besta, zoals de schrijfster en haar wereld bestaan, met een zogenaamde "vrije wil", als die daar bestaat. Ik heb schijnbaar niets te zeggen over mijn kennis, mijn handelingen, mijn gevoelens. Maar om de geloofwaardigheid op te houden, en dit had natuurlijk anders kunnen zijn als dat was gewenst, blijf ik (en mijn wereld) toch binnen bepaalde grenzen. Hé, daar heb ik iets! De schrijfster moet dus binnen grenzen blijven, om mijn geloofwaardigheid hoog te houden. De vrije wil die ik niet bezit, bezit zij dus ook niet volledig. Dit geeft mij troost. Zij geeft mij troost, eigenlijk.
Plotseling wordt alles donker en vergeet ik alles.

13.4.11

In de trein

in de trein naar Hilversum

Het schijnt dat mensen - wij dus - het geheugen pas vanaf ons vierde jaar ontwikkelen. Of in elk geval hebben we pas echt herinneringen vanaf vier jaar oud. Ik vind dat gek: als we vier zijn kunnen we al een heleboel. We kunnen lopen, praten, we weten al hoe een aantal dingen werkt. Je zou zeggen dat we dat geleerd hebben. Volgens Socrates is leren niets anders dan herinneren. De kennis hebben we al - die heeft onze ziel al opgedaan in een vorig leven. Het moet alleen weer naar boven worden gebracht. Dus blijkbaar hebben we heus wel herinneringen vóór ons vierde levensjaar, anders zouden we telkens opnieuw moeten leren lopen. Maar hoe we al die dingen geleerd hebben vergeten we blijkbaar weer.
Best jammer. Het lijkt me fascinerend om in mijn eigen hoofd te kunnen kruipen toen ik mijn eerste stapjes zette. Een paar hele vage herinneringen van voordat ik vier jaar werd heb ik wel. Ik kan me nog een heel klein beetje het oude huis in Amsterdam voor de geest halen. Er waren 's avonds vaak twee spoken op het balkon waar ik bang voor was. Maar ik wil me nog vroegere dingen kunnen herinneren. Hoe was het in de buik van mijn moeder bijvoorbeeld? Ik kon niet niets zien, wel horen. Althans: de muziek van de Red Hot Chili Peppers die mijn moeder altijd draaide toen ze zwanger was van mij is ook altijd vertrouwd geweest. Had ik toen al enig besef? Ik kan me dat haast niet voorstellen. Geen besef van mezelf, geen besef van andere mensen. Daar houdt je je sowieso pas op latere leeftijd mee bezig. Toen ik al iets ouder was dan een baby maar nog steeds kind, zag ik "de mensheid" als één groot geheel dat slecht en zelfzuchtig was. De meeste mensen die ik persoonlijk kende behoorden daar niet toe, overigens. Voor mij was de mens slecht, aangezien de dieren en de natuur alles voor mij waren en de mens maakte dat onnodig kapot. Dus protesteerde ik tegen het snoeien van de groenstrook achter het huis en redde ik wespen uit het zwembad.
Later, in het begin van de puberteit, krijgen "andere mensen" weer een andere betekenins. Ze zijn een groep waar je bij moet horen en die tegelijkertijd je spiegel is. Ineens ben je geen dierenvriend en held van je eigen fantasievolle leven meer, amar een onzeker en kwetsbaar persoon. Of zelfs een nutteloze mislukkeling. Toch wil je je koste wat het kost onderscheiden en ook afscheiden. Zelf iemand worden onder al die anderen is belangrijk, en dat lukt maar niet. Wanneer komt de rust, je plek? In het vroeg-volwassen leven is dat allemaal ook niet zomaar. Hoewel het onderscheiden van en voor anderen niet meer het belangrijkste is. Je doet dat wat je doet steeds meer voor jezelf, in jezelf.
Ik wil natuurlijk niet zeggen dat dit voor iedereen precies zo geldt. Iedereen zal dit anders door- en meemaken. Maar dat is vanzelfsprekend, anders zouden wij geen individuen onder nog veel meer individuen zijn.

27.3.11

De l'eau

wa'ter, o. (-s, -en), 1. de meest algemene, over de gehele aarde verbreide vloeistof die, als zij zuiver is, geen kleur, reuk of smaak heeft en welker moleculen uit 2 atomen waterstof en 1 atoom zuurstof bestaan (H2O) fris, helder, klaar water; water uit de bron, de pomp, de zee; een emmer, een glas, een druppel water; water om te drinken, te koken, te wassen; zuiver, gedestilleerd water; - hard water

Dit is de definitie die onze Dikke van Dale geeft van water. Ik vind dit al prachtig, maar heb er zelf nog zo veel meer definities en associaties bij. Ten eerste kan je er op drijven of varen, je kan er in verdrinken of verslikken. Water zal altijd zijn weg naar beneden vinden. En als het ergens vastloopt verzamelt en vestigt het zich. De kringloop van het water beïnvloedt alles, het water komt werkelijk overal: in de lucht, onder de grond, in bomen en andere levende dingen. Water is oersterk, kijk maar naar de kusten. Een druppel water kan al schade aanrichten, zowel fysiek als psychisch.

Wat is er nou fantastischer dan de zee. Een enorme massa water, oneindig, verder dan wij kunnen zien, veel verder. En wat een leven! Zelfs op plekken waar geen zon bestaat, want zo dik is water. Het is zo dik en zo zwaar dat mensen niet heel diep in het water kunnen zonder een speciale bescherming. Het is zo dik en zo zwaar dat mensen op een gegeven moment helemaal niet meer dieper kunnen, ook niet met bescherming. Dan verpletterd het water alles, behalve de wezens die daar leven. Hoe kan dat, als mensen voor het grootste deel zelf uit water bestaan?

Water is onze maatstaf. De liter, die precies een kilo weegt als het van water is. De graden Celcius, waar het water bevroren is onder het nulpunt en kookt boven het honderdpunt.
Water komt uit onze kranen en douches. Het komt ook uit de lucht, en uit de grond. Het zit ín de lucht. Gelukkig worden we daar niet de hele tijd drijfnat van. Maar toch gek, dat wij de zuurstof uit de lucht kunnen halen, maar niet uit het water. Dat zou ik wel willen, onderwater kunnen ademen en er zo lang blijven als ik wil. Maar het verstikkende is ook weer zo kenmerkend aan water. Ik heb jaren in en onder het water geleefd, maar heb nooit echt geleerd hoe je er moet ademen.

26.3.11

Kronkels

Het is prachtig, heerlijk weer en het is tentamenweek. Als het waar is dat je 300kcal per uur verbrandt met intensief lezen moet ik deze week kilo's zijn afgevallen. In een poging mijn gedachten duidelijk te maken zal ik ze opschrijven in combinatie met de stukken tekst die erbij horen. Of andersom. Uiteraard heb ik de leukste stukjes geselecteerd.

Op het moment lees ik Kierkegaard, De Ziekte tot de Dood.
De mens is geest. Maar wat is geest? Geest is het zelf. Maar wat is het zelf? Het zelf is een verhouding die zich verhoudt tot zichzelf, het is in de verhouding het feit dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt. Het zelf is de verhouding niet, maar het feit dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt.
Goed, tot zover te begrijpen: het zelf is de verhouding die zich tot de verhouding verhoudt. Geloof ik.
In de verhouding tussen twee is de verhouding zelf de derde als negatieve eenheid, en de twee verhouden zich tot de verhouding, en verhouden zich binnen de verhouding tot de verhouding.Zo is onder de bepaling ziel de verhouding tussen ziel en lichaam een verhouding.

Om iets begrijpelijker te maken waarom ik op dit punt even afhaak, afgezien van het late uur, hier een stukje Hegel, uit zijn Fenomenologie van de Geest.
Hiermee gebeurt voor het bewustzijn dat datgene, dat vroeger voor het bewustzijn het
opzichzelf was, niet opzichzelf is, ofwel dat het slechts voor het bewustzijn opzichzelf was. Doordat het bewustzijn dus bij zijn voorwerp zijn weten niet in overeenstemming daarmee vindt, houdt het voorwerp het zelf ook niet vol; ofwel de maatstaf van de toetsing wordt anders, wanneer datgene waarvan hij de maatstaf zou zijn, in de toetsing niet bestaat; en de toetsing is niet alleen een toetsing van het weten, maar ook van de maatstaf der toetsing.
Naar mijn gevoel wurmt Hegel zich hier in een hele nare kronkel. Om toch antwoord op de vraag van mijn tentamen te kunnen geven (want ja, helaas, die had betrekking op o.a. dit stuk tekst) heb ik de tekst als het ware geherformuleerd. Nu maar hopen dat ik dat op een goede manier heb gedaan.

Heel fijn was het om Adorno (Lectures on Negative Dialectics) te combineren met Hegel in het tentamen, bedankt daarvoor, tentamenschrijvers. Het stuk wat ook al, helaas, essentieel was voor mijn antwoord op de vraag was het volgende.
Now you may well say, this discrepancy is not necessarily a contradiction. But I believe that it offers us a first insight into the necessity of dialectal thinking. Any such predicative judgement that A is B, that A = B, contains a highly emphatic claim. It is implied, firstly, that A and B are truly identical. Their non-identity not only does not become manifest; if it does manifest itself, then according to the traditional rules of logic, predicative logic, that identity is disputed. Or else we say: the proposition A = B is self-contradictory because our experience and our perception tell us that A is not B. Thus because the forms of our logic practise this coercion on identity, whatever resists this coercion necessarily assumes the character of a contradiction.
Wat ik heb gedaan om dit op te lossen was het bovenste citaat als citaat in mijn tentamen te plakken en er op een interessante manier bij vertellen dat daar het antwoord ergens in te vinden moet zijn.

Nu heb ik er al een paar uur opzitten en ben ik een beetje doodgegaan vanbinnen, natuurlijk is het allemal reteinteressant en leer ik superveel. Ook al begrijp ik nog steeds niet hoe we volgens Hegel nou wat wel en niet kunnen kennen en helpt de kritiek van Adorno daarop daar ook niet bij, het is toch wel leuk. Ergens. Het liefst wil ik toch nog een poging doen de tekst van Kierkegaard verder te lezen, dus dat ga ik nu doen.
Adieu.

10.2.11

Two Beating Hearts

Ik ben twee teksten van Hegel aan het printen. Er is eindelijk weer nieuw printpapier, het vorige semester was ik gedwongen om de helft van mijn teksten op de blanco zijde van oude logicaoefeningen en Aristoteles' Anima te printen voor het tentamen ethiek. Nu heb ik weer mooie witte velletjes die aan beide kanten bedrukbaar zijn. Is dat eigenlijk wel een woord?
Hoe dan ook, de printer heeft inmiddels zijn werk gedaan en de twee negen-pagina's-lange teksten met microscopisch kleine lettertjes in raar oud Engels (waar de "s" vaak wordt vervangen voor een "f" als in philofophers, of fenfe) liggen op me te wachten. Met een gele markeerstift zal ik ze dapper te lijf gaan, terwijl mijn hoop om er zonder kleerscheuren en met een frisse schedelinhoud weer uit te komen nihil is.
Na mijn herkansing predikatenlogica, waar ik jullie de vorige keer mee heb lastiggevallen en ik uiteindelijk een 7,4 voor heb weten te behalen, is het tweede semester al weer anderhalve week geleden begonnen. Meteen in de eerste week kregen we al weer stapels teksten en opdrachten mee naar huis. Mijn goede voornemen om dit semester meer colleges te volgen heb ik tot nu toe aardig waargemaakt. Alleen het teksten lezen gaat nu dus weer beginnen.. Maar ik zal me ertoe zetten! Gelukkig ben ik van de vroege negen-uur-'s ochtendscolleges af, daarvan is er nog maar één resterend en dat is op de vrijdagochtend. En die is toch niet belangrijk. Dus.

Het avondcollege dat een paar uur geleden is afgelopen was niet heel boeiend. Het was zelfs zo onboeiend dat een jongen schuin voor mij zijn kauwgom uit zijn mond haalde, het uitgebreid rondom het roerstokje van zijn papierenbekercappuccino boetseerde en er vervolgens een vlaggetje van maakte met een ezelskop erop. Ik heb geprobeerd er niet naar te kijken maar dat was lastig. Het meisje dat naast hem zat keek ook gefscineerd toe en zwiepte om de zoveel minuten haar haren over mijn aantekeningen. Met lang haar is dat ook niet zo heel moeilijk hoor, in die smalle banken. Een laptop in de collegezaal kan het scherm alleen in een hoek van negentig graden hebben omdat de rug van de student voor je er tegenaan leunt.
Ik ben maar gaan tekenen in de hoop het verhaal van de docent beter te kunnen volgen. Aantekeningen maken was niet echt nodig, de slide van zijn PowerPoint stond al een kwartier op "Karl Marx (1818 - 1883)". Wat hij nog over hem heeft willen vertellen kwam pas aan bod tijdens de slide van "Auguste Comte (1798 - 1857)" die verder ook leeg bleef. Toen de tijd om was jaste de docent er nog snel een slide doorheen die we alleen nog maar snel konden overpennen voor er opgestaan moest worden om alle medestudenten uit hun bankjes te laten (ik zat aan het uiteinde, wat betekent dat je in de pauze als eerste eruit moet en er als laatste weer in). En nu liggen nog steeds die teksten op mij te wachten.

16.12.10

Tractatus

6.4311 Wenn man unter Ewigkeit nicht unendliche Zeitdauer, sondern Unzeitlichkeit versteht, dann lebt der ewig, der in der Gegenwart lebt.
- Wittgenstein

Front/Back

Wat mij altijd enorm kan boeien - waar ik ook ben - zijn de achterkanten van mensen. Maar dan vooral die mensen waar je lang achter fietst, loopt, staat, zit, zodat je goed te tijd hebt ze te bestuderen. Wanneer je op de fiets zit en iemand voor je fietst met dezelfde snelheid zodat je niet hoeft in te halen. Of in de rij ergens, voor een kassa. En natuurlijk heb je dan de verkeerde rij uitgekozen (het is wetenschappelijk bewezen dat mensen altijd in de verkeerde gaan staan als ze de keuze hebben. Dan vraag je je ook af wie de mensen in de goede rijen dan zijn, aliens?). Achterkanten zijn intrigerend. Ze hebben een soort van gezicht, een identiteit. Vooral als je niet weet hoe de voorkant eruit ziet, dan kan de achterkant net een persoon op zich zijn, al helemaal wanneer de voorkant er niet bij past. Als ik achterin een collegezaal zit heb ik uitzicht op tientallen achterhoofden. En het is dan best lastig om iemand te vinden! Maar toch zijn achterkanten heel herkenbaar. Ze kunnen ook zo mooi zijn, en zodra iemand zich dan omdraait kan het helemaal weg zijn. Misschien is het ook wel een beetje de mystiek. Toch blijft het raar wanneer iemand niet bij zijn of haar achterkant past. Een achterkant blijft zo gescheiden van de rest, de kleren en het haar blijven anders dan het gezicht. De voorkant hoort vaak bij het gezicht, omdat je die twee tegelijk ziet.
Achterkanten zijn zo anders dan voorkanten, ze verraden geen uitdrukkingen, maar dragen wel een typetje in zich. Meisjes met hoge staarten en dikke sjaals, mannen met petjes, vrouwen met rood geverft kort haar. Vooral die eerste twee groepen hebben vaak veel verschillende gezichten (van voor), maar die roodharige vrouwen hebben echt vaak hetzelfde hoofd. Gezichten bestuderen is trouwens ook heel leuk, maar die kans heb je minder vaak omdat mensen het meestal niet prettig vinden om aangestaard te worden.
Maar terug naar de acherkanten. Ik vind ze geweldig en vind ook dat ze meer aandacht verdienen. Wie kijkt er nou elke morgen met een andere spiegel in de spiegel naar zijn of haar eigen achterkant? Ik ook ook niet trouwens, maar toch is je achterkant belangrijk. Of misschien ben ik wel de enige die er zo veel naar kijkt.

27.11.10

Colt

En zo kwam de kou weer, maar ook de heldere lucht. De straten glimmen, denk maar niet dat ik nu op de fiets stap. Nee, het liefst binnen, weggekropen achter een gordijn en dekens met niets dan stilte. En het liefst mijn lief naast me na een lange nacht vol woorden en dromen van naalden en draden.
En met de kou komt de schemering. De veilige, dreigende schemering en donkerte. Vruchtbaar smaakt de lucht, maar ik houd de kaarsen brandend.
Door het glas komt de gele maan op boven het water en het Shell-logo, wat net een tweede maan lijkt als je niet goed kijkt. Het water weerspiegeld hen niet vanwege de wind.
En dan lig ik eens alleen, te wachten tot de dekens de warmte teruggeven die ik nog ergens moet hebben.

23.3.10

Erase/Replace

22 maart 2010, 19:47 u.

Ik heb vaak het gevoel dat ik blind ben, in absolute zin. Relatief juist niet. Tenminste, over het algemeen. Als het over mezelf gaat van buiten af en uit bepaalde hoeken natuurlijk wel. Mijn eigen blinde hoek, heel erg lastig te zien of te kennen. Daarvoor is absolute afstand nodig. Anderen zijn mijn blindehoekspiegel, zolang ze te vertrouwen zijn in elk geval. Of zolang ze zelf niet stekeblind zijn natuurlijk. Het is belangrijk om zo'n spiegel te hebben en af en toe te raadplegen. Het is belangrijk om te praten, niet alleen over elkaar maar vooral met elkaar. En dat gebeurt niet genoeg vind ik. Dat is erg jammer, en er zijn te veel misverstanden. Terwijl we zo veel van elkaar kunnen leren. Over elkaar en onszelf en de rest. Zonder te oordelen, gewoon leren. En dan denken, plaatsen, praten. Maargoed, dit was relatief. Ik kijk veel, beschrijf veel, pieker veel. In absolute zin ben ik blind, of kijk ik door een verrekijker door de verkeerde kant. Ik zie een hele lange donkere tunnel, aan het einde maar een klein stukje wereld. Het boeit me enorm, te bedenken wat ik allemaal mis en niet zie. Het is wel frustrerend dat ik veel dingen ook weer vergeet. Zo blijft alles wel vernieuwend maar ik heb ook het gevoel dat ik niet vooruit kom. Maar het is zo moeilijk om je kader of kijker te vergroten en alles te blijven zien.

Eigenlijk denk ik dat we helemaal niet kunnen zien, niet perfect. Daarvoor zijn we te veel ingevuld, bevooroordeeld en gekleurd. We zien vervormingen, soms slechts een heel klein beetje, heel misschien een enkele keer wel helemaal helder. Ik vraag me af in hoeverre het mogelijk is je ogen en de werkelijkheid te effenen en te neutraliseren, voor perfect zicht. In die zin begrijp ik Plato nu beter, we zien nooit de werkelijke vorm. Hoewel hij de werkelijkheid metafysisch bedoelde, denk ik eerder dat de werkelijkheid zich wel om ons heen bevindt, dat wij er middenin zitten, maar dat we het gewoon niet goed kunnen zien. Denk ik.