11.11.13

Weet je dan niet

Met een zwak grieperig gevoel ga ik naar bed, de volgende ochtend sta ik weer op. Ik maak me klaar voor de dag, loop de trap af, door de deur, naar buiten. Lopend ga ik op weg naar de markt waar ik iemand zal ontmoeten. De mensen zijn afgeleid deze ochtend, ik krijg geen begroetingen terug en niemand maakt oogcontact. Maar ook ik heb een doel, waar ik mij heen haast.
Op de markt is het druk, mensen krioelen om mij heen. Slechts één man die mij ziet, hij kijkt me recht aan en noemt me bij mijn naam. Ik knik terug en glimlach. Vervolg mijn weg. Daar is de persoon naar wie ik op zoek ben. Ik loop recht op haar af tussen de mensen door en begroet haar.

In het busje zitten een hoop mensen, er is nog één plekje vrij voor mij. Deze mensen kijken me wel aan, praten met elkaar. Ook met mij. Ik vertel over de mensen op straat en de markt, waarop de ander me iets vertelt waar alles door verandert: 'Maar weet je dan niet dat je dood bent?'.

Achter deze muur bevindt zich het oneindige, en ik ben dood. Ik loop rond, ik zie alles, ik praat met andere doden, zelden met een levende. Alles is opeens rustig, er is geen haast en geen nood. Achter deze muur van deze vierkante, raamloze kamer bevindt zich iets oneindigs dat geen levende ziel ooit heeft gezien. Ik buig mijn hoofd naar de muur en steek hem erdoor. Bijna verlies ik mijn evenwicht - wat je als dode niet echt meer nodig hebt, maar ik ben nog aan het gevoel gewend - als ik door de muur heen kom en ik kijk recht in het niets, of juist het alles. Zwart met lichten en in de verte een rode gloed.

Ik kan nu overal heen, geen obstakel houdt mij tegen. Ik kan zijn waar ik wil, ik hoef niets meer. Ik zal de wereld zien en constant bij mijn geliefde zijn, ik zal hem niet verlaten. Ik zal nooit meer hoeven eten, ik kan niets meer aanraken. Ik kan mij alleen verplaatsen en kijken. Ik zal meegaan en blijven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten