11.3.14

Zelfportret als kunstenaar

EINDOPDRACHT VAKTHEORIE P7

Oskar Kokoschka (1886 – 1980) schilderde dit portret in 1913. Ik heb het zien hangen als onderdeel van de tentoonstelling “Mensen en beesten” in museum Boijmans van Beuningen. Dit is één van de portretten die is me is bijgebleven en waar ik een foto van heb genomen. Het bordje dat ernaast hing met daarop een beschrijving van het schilderij heb ik ook gefotografeerd, maar pas gelezen toen ik aan dit paper begon. Graag zou ik hiermee inleiden.

‘Zijn langgerekte hoofd, de groenige gelaatskleur en de gespannen houding van zijn hand geven een indruk van vervreemding. Voor Kokoschka betekent ieder zelfportret een inventarisatie. Hij zegt: “Ik stel me ermee tevreden dat ik portretten schilder omdat ik het kan en daarin mijn weg naar het menselijke zie, een spiegel die mij toont wanneer en waar en wie en wat ik ben.”’

Er wordt wel gezegd dat de beeldende kunst vanaf de Romantiek “autonoom” is geworden, het kunstwerk is een betekenis gaan dragen die in het werk zelf ligt, het dient geen religieus of politiek doel meer, maar is een op zichzelf staand iets geworden. De kunstenaar liet zijn eigen, subjectieve kijk op de wereld voor het eerst zien. Een enorme ontwikkeling die nog steeds belangrijk is binnen de kunst.
In de beschrijving van het portret van Kokoschka hierboven leid ik een nieuwe ontwikkeling af: Kokoschka meent dat hij, de kunstenaar, niet de betekenis in het schilderij legt, maar dat het portret een betekenis aan hemzelf als geportretteerde geeft. Hij noemt het portret letterlijk een spiegel waarin hij kan kijken en zo “het menselijke” kan zien. Kokoschka spreekt hier niet alleen over dit portret, maar over al zijn portretten. Die staan erom bekend dat de opdrachtgever (over het algemeen de geportretteerde persoon) meestal niet erg blij was met het eindresultaat. De mensen die Kokoschka schilderde stonden er vaak niet op hun mooist op, maar met verwrongen handen, gepijnigde blikken en met melancholische kleuren geschilderd. Het was Kokoscha dan ook niet te doen om de geportretteerden mooier te laten lijken dan werkelijk het geval was, of om ze zo natuurgetrouw mogelijk af te beelden. Hij was op zoek naar “het menselijke”, de ware aard, aura, onderbewustzijn. Dat wat echt iets kon vertellen over de persoon, niet slechts het uiterlijk vertoon.
Dit idee past goed bij de tijd waarin Kokoschka deze portretten schilderde, dezelfde tijd waarin Freud zijn droomanalyse schreef en naar buiten bracht.
Freud (1856 – 1939) is de ontdekker of bedenker van de psychoanalyse en het onderbewustzijn. Volgens Freud zitten er onbewuste driften in ieder mens, die (vaak) niet rationeel te begrijpen of te beheersen zijn. In die tijd was de gedachte dat de mens een rationeel wezen is erg populair, en dat de mens daarmee ook boven zijn emoties kon staan. Een sterk mens liet zich niet (mis)leiden door irrationele gedachten en gevoelens. Toen Freud met zijn psychoanalyse die gedachte enorm tegensprak kreeg hij dus veel kritiek, net als alle kunstenaars die met deze nieuwe filosofie werkten (zoals Kokoschka).

De psyche van de mens is enorm ingewikkeld, en wordt volgens Freud vooral gedreven door driften in het onderbewustzijn. De bekendste is waarschijnlijk de seksuele drift, wat natuurlijk al helemaal een taboe was in die tijd. Het onderbewuste is dus iets dat niet aan de oppervlakte zichtbaar is, maar kan door middel van psychoanalyse wel worden benaderd en in de meest gunstige gevallen zelfs begrepen worden. Alleen in onze dromen laat ons onderbewustzijn zich (soms) zien, hoewel niet meteen duidelijk. Dromen zijn dan weer te begrijpen door middel van droomanalyse. Niet alleen de dromen die wij ’s nachts hebben als we slapen, ook onze dagdromen, tics, versprekingen etc. kunnen tekenen van het onderbewuste vertonen. Hoe deze dingen zich in eerste instantie voordoen noemde Freud dream content, letterlijk dat wat de droom inhoudt. Het algemene beeld of idee dat je kan vormen naar aanleiding van allerlei verschillende dream content(s), door middel van analyse, ontleding en onderlinge verbanden maken, noemt hij dream works. Wat de droom dan werkelijk betekent, kan alleen worden aangetoond door middel van een nauwkeurige en intensieve analyse (en psychotherapie), dit noemt Freud dream-thoughts.
Het idee was natuurlijk dat er een zekere waarheid schuilde in het onderbewustzijn, daar ligt dan ook gelijk de waarde. Onze ware aard, wie we werkelijk zijn, is dus niet iets dat we makkelijk kunnen weten, we kunnen onszelf eigenlijk niet echt kennen. Dit was natuurlijk choquerend nieuws. Om onszelf te kunnen leren kennen moeten we graven, en we kunnen het niet alleen. Kokoschka gebruikte dus het portret om dieper door te dringen in het menselijke. Hij schilderde zowel zichzelf als anderen, maar toch hebben al die portretten iets gemeen. Als Kokoschka beweert dat zijn portretten een spiegel zijn die laten zien wat, waar of wie iemand op dat moment is, dan klinkt dat bijna alsof Kokoschka zelf een psychiater is die dat tot op zekere hoogte kan weten. Dat lijkt me echter onwaarschijnlijk. Ik denk eerder dat alle portretten die hij met deze intentie schilderde (vooral zijn vroegere portretten) een onderzoek waren naar hemzelf. Misschien dacht hij wel dat hij de mensen kon schilderen zoals ze werkelijk waren, maar uiteindelijk weet niemand hoe hij werkelijk is, laat staan een ander.


Kunst gebruiken om jezelf te leren kennen en/of te ontwikkelen is binnen mijn atelierstudie eigenlijk altijd aanwezig, zowel niet de rode draad die overal doorheen loopt. Met het woord “gebruiken” bedoel ik niet dat ik beeld/kunst/werk slechts zie als een middel waarmee ik iets hoop te bereiken waar ik vooral zelf wat aan heb. Ik zie het werk ook als doel op zich. Hoewel ik het te vroeg vind om mijn werk nu al “kunst” te noemen, heeft het werk dat je (iemand, iedereen) maakt altijd een zelfstandige betekenis. En net zoals Kokoschka zegt geeft mijn (of ieder anders) werk misschien wel meer betekenis aan mijzelf dan ik aan het werk.

Deze periode ben ik helemaal opnieuw begonnen in mijn atelier. Al het werk dat ik in het afgelopen schooljaar heb gemaakt is in een doos beland, om misschien ooit weer eens opengemaakt te worden, maar niet nu. Het verhaal en de beelden die nu in die doos zitten zijn erg persoonlijk, het was een zelfonderzoek dat op dit moment geen zin heeft. Ik wilde opnieuw beginnen en me niet laten leiden door vastgelegde ideeën en concepten, maar met beeld experimenteren, spelen en kijken wat het uit zichzelf gaat betekenen. Kan dat? Wat gebeurt er eigenlijk wanneer ik zogenaamd “gedachteloos” aan het tekenen, schrijven of fotograferen ben? Hoe werkt die overeenstemming die ik soms heb wanneer een tekening of foto voor mij interessant is, terwijl ik het zelf heb gemaakt? Ik wil meer onduidelijkheid in mijn werk, iets waardoor ik het voor mijn gevoel buiten mijn eigen bereik plaats, waardoor ik me ga afvragen of ik het wel gemaakt kan hebben. Is het dan mijn onderbewustzijn dat te werk gaat, dat een vermomde glimp van zich laat opvangen zoals in een droom?

Op dit moment hangen er allerlei verschillende dingen in mijn atelier. Beelden waarvan ik in eerste instantie dacht dat ze niets met elkaar te maken hadden. De ene keer heb ik zitten tekenen zonder echt te weten wat het moest worden. Daar zijn woorden aan toegevoegd. Niet altijd mijn eigen woorden, maar stukjes uit boeken die voor me op tafel lagen. Later dacht ik iets compleet anders te doen, met tekens en cijfers die “niets” betekenden en als het ware structuren vormen. Ook de foto’s die ik nam zagen er in eerste instantie uit alsof ze nergens voor bedoeld waren, ze zijn ontstaan uit het spelen met de flitser op de camera in een kamer. Op zoek naar het onduidelijke? Dat wilde ik graag, geen definiërende woorden, geen uitleg. Het mysterie wilde ik opzoeken, ik verwachtte avontuur. Tijdens het maken voelde ik me vaak ook weer zoals ik vroeger, voor de academie, helemaal op kon gaan in het spelen met mijn camera of potlood. Ontzettend gedreven en overtuigd van een missie maar nog onwetend over het eindresultaat. Zo was ik vaak bezig, in en rond het huis. De onderwerpen gebruikend die voor mijn neus lagen. Dat leek me wel een mooi avontuur om weer op te zoeken.





Dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Het werken (zogenaamd) zonder doel en zonder gedachte was fijn, maar het voelde als valsspelen. Het voelt raar om een betekenis pas achteraf in een beeld te leggen, kan dat ook wel? Kan je dan niet zeggen wat je wil over een beeld en kan het dan alles wel zijn? Wat betekent het dan nog? En hoezo ben ik dan nog de maker?
Vooral die laatste vraag houdt me momenteel bezig. Ik denk dat beeld maken en het zelf (ik) onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Door de betekenis in het midden te laten van de beelden die ik gemaakt heb ben ik ernstig gaan nadenken over mijn eigen identiteit of betekenis. En ik heb het idee dat ik heel weinig weet, hoewel ik alles behalve gewend ben aan dat idee. Toch heb ik nog niet de drang om alles te begrijpen. Het niet weten doet ook een beetje denken aan tabula rasa, een blanco pagina, alsof ik mezelf en het beeld opnieuw kan uitvinden. Maakbaarheid.

Of dat waar is weet ik niet, waarschijnlijk niet zelfs. Kokoschka zegt het al, Freud zou het ook zeggen, ik heb het zelf gezegd. Het menselijke ligt in het onderbewustzijn, maar laat zich niet makkelijk kennen. Het menselijke is niet de ratio, wij zijn geen met rede begaafd dier. Als het menselijke begraven ligt in onze dromen, impulsen en andere spontane uitspattingen is het portret (in de breedste zin van het woord) – mits we goed kunnen kijken - misschien wel echt een spiegel die ons toont wanneer en waar en wie en wat we zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten