7.7.11

Deel IV

Doodongerust zat ik in de auto, gelukkig reed in niet zelf. Mijn gedachten gingen maar één kant op: naar mijn man, er was iets met hem. Ze belden me op werk, maar ze konden me niet precies vertellen wat er aan de hand was. Alleen dat ik me moest voorbereiden op slecht nieuws, een college moest vragen me naar huis te brengen en dat het met hem te maken had. Hij zou vandaag thuiskomen uit het buitenland, ik had hem een week niet gezien.
Ik was naar mijn auto gerend, en gelukkig mijn collega met mij. Ze had onmiddelijk door dat er iets niet in orde was en zat eerder achter het stuur dan ik bevatten kon. Maar ik kon op dat moment niet veel bevatten. Onderweg reed ze snel, maar geconcentreerd en ze zei niet veel. Dat vond ik fijn, maar had er verder ook geen aandacht voor. De weg was ellenlang, ik had het gevoel in slowmotion voort te bewegen. Toen we ons huis naderden zag ik alleen maar overal mensen. De buren waren de straat op gekomen, er stond een ambulance, politieauto’s, mensen in pakken met handschoenen en plastic zakjes. De auto minderde vaart en kwam tot stilstand. Ik stapte verdoofd uit en er kwam onmiddelijk een agent op me af. Hij vroeg me of ik was wie ik ben en nam me apart van de scène. Ik stapte als het ware in de coulissen en kreeg een black-out.

6.7.11

Deel III

Het was een koude dag geweest voor deze tijd van het jaar, en ook een lange dag. Mijn jas gooide ik op de bank en mijn tas ergens in de buurt van de eettafel. Ik liep gelijk door naar het koffiezetapparaat. Terwijl het ding stond op te warmen en daarbij het gebruikelijke lawaai produceerde veegde ik wat kruimels van het aanrecht in mijn hand. Daarna waste ik mijn hander onder de kraan. Ondanks de herrie van het lopende water het het rammelende koffiezetapparaat hoorde ik de knal duidelijk. Het was heel dichtbij, en ik keek verschrokken op. Erg ongerust was ik niet, je hoorde immers wel vaker knallen buiten, niet alleen met Oud en Nieuw. Misschien een uitlaat van een auto, een kind met een oud rotje, iets dat hard viel. Ik droogde mijn handen en pakte het kopje koffie onder het apparaat vandaan. Ik liep terug naar de woonkamer om mijn jas op te hangen, tot ik iets vreemds zag op straat, recht tegenover mijn huis. Een kat schoot onder een geparkeerde auto vandaan, weg van een groot, donker silhouet dat op straat lag. De jas die de man aanhad herkende ik als die van mijn overbuurman. De man zelf kende ik veel minder goed, ik had hem ooit een keer gesproken.
De schrik sloeg een paar seconden later pas toe, het kopje koffie zette ik op de zachte kussens van de bank neer, dat omviel en een donkere vlek maakte in de bekleding. Ik liep met grote, trillende stappen naar de telefoon en draaide onmiddelijk het alarmnummer. Niet veel later klonken sirenes in de straat, ik wist niet zeker of ik naar buiten moest komen of niet.

5.7.11

Deel II

Een diepe zucht ontsnapte uit mijn keel. Ik zat op mijn knieen op de bank en leunde met mijn ellebogen op de vensterbank. Buiten scheen de zon, maar ik mocht niet naar buiten tot mama terug zou komen. En dan blijft ze superlang weg, echt zo oneerlijk. Dus staarde ik uit het raam, geen zin om mijn huiswerk uit mijn tas te pakken. Het was lekker warm in de zon achter het glas en mijn ogen werden loom. Uit het niets was daar een knal. Het klonk als zo’n schot van televisie, alleen was dit niet zo hard. Er vloog in de verte een vogel de lucht in, duidelijk ook geschrokken. Verder bleef het stil.
Ik zat rechtop en steunde nu op mijn handen. Mijn voeten stonden op de bank en ik vergat dat ik nog schoenen aan had. De knal had me verschrikkelijk nieuwsgierig gemaakt maar er was niets te zien op straat. Een eeuwigheid later hoorde ik sirenes vlakbij. Ze kwamen niet langs mijn huis dus ik wist niet waar ze heen gingen. Toen kwam mijn moeder aanrijden in de auto (eindelijk!) en vlug sprong ik met mijn schoenen van de bank af. Ze stapte uit de auto met volle tassen in haar handen en keek bezorgd in de richting van de buren. Ze praatte tegen de buurvrouw die ik niet kon zien. Waarschijnlijk was zij ook nieuwsgierig geworden van de knal en de sirenes.
Toen mama naar binnen kwam was ze boos om de vlekken op de bank en moest ik voor straf mijn huiswerk maken.

3.7.11

Deel I

Ik keek naar een prooi verderop het veldje. Het trok met zijn puntige bek een sliert uit de grond dat er duidelijk liever niet uitgetrokken werd. De vogel hupte driftig heen en weer toen het plotseling schrok van iets. Een hard geluid waar ik zelf ook van schrok. Chaotisch gefladder toen de vogel vluchte. Zonder verder aan de vogel te denken schoot ik naar een beschutte plek, een lage plek, onder metalige buizen. Het was roerloos op straat, zodat ik mij ook niet durfde te bewegen. Het gevoel dat er iets mis was werd sterk. Ik rook vreemde geuren, kruidige, roestige dingen. De lucht was veranderd in een vreemde mengelmoes van trillingen, kleuren en substantie. Heel langzaam kroop ik onder de auto vandaan. Er lag iets op straat, waar ik van weg wilde. In een sprintje ging ik er vandoor, tot ik mij tussen het groen bevond en gekwetter hoorde van nieuwe vogels.

10.6.11

2357962011

Hallo, ik ben een fictief figuur. Dat weet ik ook, en in het begin was dat raar en moeilijk. Maar nu ben ik eraan gewend. Ik weet dit sinds mijn twaalfde, nu ben ik zestien. Waarschijnlijk begint mijn verhaal pas op dit moment, maar ik heb herinneringen aan mijn eerdere jaren. De jaren die ik heb gelééfd, voor ik mij net voorstelde. Dat maakt het wel ingewikkeld, hè, soms. Dan weet ik ook even niet meer hoe het zit. Want ik wordt geschreven, ik ben niet zoals mijn schrijfster dat is. Zij weet alles van mij, ik maar een klein beetje van haar. Ik heb dus wel herinneringen, maar die bestaan pas als zij ze opschrijft.
Soms wordt het een beetje teveel en dan smeek ik haar te stoppen, maar dan weet ik tegelijkertijd ook dat ik niet zelf smeek, dat zij me doet smeken.
Maar laat ik hier nog even mee wachten. Mijn wereld is nog helemaal niet bekend. Mijn wereld lijkt wel een beetje op de "ware". Ik weet niet echt wat ik me daarbij moet voorstellen, want voor mij is dit waar. De grond, de lucht, de twee zonnen die de planeet verlichten en de bomen die de schaduwen soms lang maken. In de stad rijden de wagens en lopen andere mensen. In de graslanden is het stiller en zijn er vogels.
Er zijn dus andere mensen. Zij zijn ook niet echt, zij zijn zelfs nog platter dan ik. Nog platter dan tekst op een vlak. Wanneer mensen dichter bij mij komen, en ik krijg met ze te maken, pas dan bestaan ze een beetje. Op de manier dat ik besta, niet dat het ware bestaat, natuurlijk.
Eén persoon is erg belangrijk voor me. Daar heb ik het af en toe moeilijk mee. Zoals ieder werkelijk mens heb ik ook de behoefte aan waarheid. Ik wil echtheid, voor zover ik die kan bereiken hier. Ik wil die ene persoon dat ook geven. Maar wil ík dat? In hoeverre ben ik ík? Heb ik iets te willen, als ik geschreven ben? Zij lijkt ervan overtuigd totale controle te hebben, dat laat ze me vaak genoeg merken. Door ineens een contradictie te maken in deze logische werkelijkheid. Dan herinner ik me weer hoe het ook al weer zit, en heeft zij een lolletje. Het gekke is, is dat ik nooit een voorbeeld van zo'n contradictie kan geven, omdat ze mijn logisch verstand tegenspreken.
Maar terug naar die persoon. Ik voel me gelukkig bij diegene, dat weet ik zeker. Maar zijn mijn gevoelens echt genoeg om van míj te zijn? Ben ik echt genoeg om gevoelens te hebben? Hoe autonoom ben ik? Heb ik iets te willen?
Ik denk wel dat ik enige invloed heb op de schrijfster. Als enigszins geloofwaardig figuur heb ik logica nodig uit de werkelijkheid. Anders zou ik onnozel zijn, zou het zinloos zijn dit te schrijven. Het doel van mij als fictief figuur is de autonomie te onderzoeken. Tot waar rijkt zei, en waar heeft de logica de overhand? Of de schrijfster, of wat dan ook.
Dus: ik weet, voor zover ik ik ben, dat ik niet werkelijk besta, zoals de schrijfster en haar wereld bestaan, met een zogenaamde "vrije wil", als die daar bestaat. Ik heb schijnbaar niets te zeggen over mijn kennis, mijn handelingen, mijn gevoelens. Maar om de geloofwaardigheid op te houden, en dit had natuurlijk anders kunnen zijn als dat was gewenst, blijf ik (en mijn wereld) toch binnen bepaalde grenzen. Hé, daar heb ik iets! De schrijfster moet dus binnen grenzen blijven, om mijn geloofwaardigheid hoog te houden. De vrije wil die ik niet bezit, bezit zij dus ook niet volledig. Dit geeft mij troost. Zij geeft mij troost, eigenlijk.
Plotseling wordt alles donker en vergeet ik alles.